Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
5.Beoordelingsprocedure
6.Geschiktheidseisen
Een kopie van het meest recente geldige certificaat van IS0 9001, en-
Een kopie van het meest recente geldige certificaat van EMAS of EN-ISO 14001
Een kopie van het meest recente, geldige certificaat betreffende uw
Andere bewijzen inzake gelijkwaardige maatregelen, die tenminste voldoen
7.Gunning
(..)
2.Verklaringen
3.Beoordeling
Voorts is van belang dat het aanbestedingsrecht twee centrale beginselen kent: het beginsel van gelijke behandeling van inschrijvers en het daarvan afgeleide transparantiebeginsel. Het beginsel van gelijke behandeling van inschrijvers beoogt de ontwikkeling van een gezonde en daadwerkelijke mededinging tussen de aan de aanbestedingsprocedure voor een overheidsopdracht deelnemende ondernemingen te bevorderen en vereist dat alle inschrijvers bij het opstellen van het in hun offerte gedane voorstel dezelfde kansen krijgen: voor alle mededingers moeten dezelfde voorwaarden gelden. Het transparantiebeginsel strekt, in samenhang daarmee, ertoe te waarborgen dat elk risico van favoritisme en willekeur door de aanbestedende dienst wordt uitgebannen en impliceert dat alle voorwaarden en modaliteiten van de gunningsprocedure in het aanbestedingsbericht of in het bestek worden geformuleerd op een duidelijke, precieze en ondubbelzinnige wijze, opdat enerzijds alle behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijvers de juiste draagwijdte kunnen begrijpen en zij deze op dezelfde wijze kunnen interpreteren, en anderzijds de aanbestedende dienst in staat is om metterdaad na te gaan of de offertes van de inschrijvers beantwoorden aan de criteria die op de betrokken opdracht van toepassing zijn. Dat brengt niet alleen mee dat alle aanbieders gelijk worden behandeld, maar ook dat zij in gelijke mate, mede met het oog op een goede controle achteraf, een duidelijk inzicht moet hebben in de voorwaarden waaronder de aanbesteding plaatsvindt, zoals de selectie- en gunningscriteria.
Voor de uitleg van de aanbestedingsstukken, in dit geval de UtI, het PvE, de nota’s van inlichtingen en het bij inschrijving te gebruiken digitale formulier, komt het aan op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen van die stukken. Bij die uitleg kan onder meer worden gekeken naar de elders in de aanbestedingsstukken gebruikte formuleringen.
UWV heeft hier aan toegevoegd dat de toetsingsvragen bedoeld zijn om te verifiëren of de feitelijke uitvoering plaats vindt zoals UWV dat heeft beoogd, te weten conform de eisen van het PPV-certificaat. De inschrijvers dienden te accorderen dat de onder het PPV-certificaat vallende werkzaamheden dienovereenkomstig zouden worden uitgevoerd. Dat is, aldus UWV, wat anders dan dat alle onderaannemers het PPV-certificaat dienen te hebben.
Aldus komt het betoog van APC en UWV er op neer dat het PPV-certificaat een geschiktheidseis is als bedoeld in art. 2.93 Aw. 2012 en nr. 6.2.4. UtI en dat toetsingsvraag 21 geen verdere strekking heeft dan te controleren dat de werkzaamheden overeenkomstig dat certificaat worden uitgevoerd.
is het kader waarin de eis wordt gesteld, de inhoud van de eis en resultaat van het hanteren van de eis van belang.
In de memorie van grieven heeft APC primair gesteld dat zij over het PPV-certificaat beschikt omdat UTS [A] daarover beschikt en zij, APC, van UTS [A] alle aandelen houdt en beide vennootschappen ten tijde van de inschrijving dezelfde bestuurders hadden. Subsidiair stelt APC dat de eis, dat zij zelf moet beschikken over een PPV-certificaat in strijd is met artikel 2.94 Aw 2012 en art. 48 lid 3 van Richtlijn 2004/18/EG. Volgens die bepalingen is het voldoende dat zij daarover aantoonbaar kan beschikken door inschakeling van een derde. Tijdens het pleidooi hebben UWV en APC de volgorde van beide stellingen gewijzigd in die zin dat primair gesteld wordt dat APC gerechtigd is om ten aanzien van het vereiste PPV-certificaat een beroep op derde(n) te doen, dat zij dat beroep ook heeft gedaan en voor zover dat niet het geval is, zij vereenzelvigd moet worden met UTS [A] waardoor UTS [A] niet als een derde beschouwd kan worden.