Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
LEGAL & GENERAL NEDERLAND LEVENSVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
1.Verder verloop van het geding
2.Verdere beoordeling
“Daarnaast hecht u aan een grote mate van flexibiliteit met betrekking tot het beschikbaar zijn van kapitalen op de door u gewenste momenten”(zie in deze zin ook artikel 10 van de (volgens [appellant] door L&G opgestelde) pensioenbrief van Rivafoam B.V. aan [appellant] van 1 juli 1994 en de toelichting hierop door L&G; respectievelijk de producties 5 en 6 memorie na enquête).
primaire vorderingaan dat de polis van de arbeidsongeschiktheidsverzekering mede in het licht van de brochure en de (gestelde) toezegging, aldus moet worden uitgelegd dat - indien [appellant] vóór zijn 60e levensjaar arbeidsongeschikt zou worden - L&G [appellant] bij voortduren van de arbeidsongeschiktheid met premievrijstelling een arbeidsongeschiktheidsuitkering diende te verstrekken tot uiterlijk het 65e levensjaar.
‘te betalen premie’. Dat eventuele arbeidsongeschiktheidsuitkeringen uiterlijk tot 1 november 2010 zouden worden gedaan, volgt verder uit het hierboven geciteerde onderdeel van artikel 2 van de toepasselijke polisvoorwaarden. Een einddatum van 1 november 2010 correspondeert voorts met het gegeven dat de overlijdensrisicoverzekering evenzeer per deze datum afliep; in de polis van de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt immers bepaald dat deze verzekeringen bij elkaar horen. Nu de bewoordingen van de polis duidelijk zijn strandt het beroep door [appellant] op de contra proferentum regel (artikel 6:238 lid 2 BW), daargelaten dat de bepaling ter zake de duur van de uitkering een kernbeding betreft.
‘arbeidsongeschiktheidsrente’van L&G wordt onder meer vermeld:
‘Uw verzekering is per 1 november 2010 door ons beëindigd. Door de beëindiging van uw verzekering kunnen hieraan geen verdere rechten worden ontleend.’), lijkt het erop dat het doorbetalen van de uitkeringen (voor [appellant] kenbaar) op een vergissing heeft berust.
subsidiaire vorderingaan dat L&G in het adviestraject voorafgaand aan het sluiten van de arbeidsongeschiktheidsverzekering niet als een redelijk handelend en redelijk bekwaam verzekeraar en derhalve onrechtmatig heeft gehandeld. L&G heeft volgens [appellant] immers
‘CONDITIES BIJ DE PLUS DEKKING’kort beschreven wat de Plus dekking inhoudt (‘
Naast de Standaard dekking, die we eerder bespraken, kunt u ook een arbeidsongeschiktheidsverzekering sluiten met een Plus dekking. U kunt dan tot uw 65ste - in plaats van tot uw 60ste jaar - aanspraak maken op de Arbeidsongeschiktheidsrente. De uit te keren renten zijn gebaseerd op 7 klassen van arbeidsongeschiktheid:’). In de beschrijving worden de kenmerken van de Plus dekking vergeleken met die van de Standaard dekking (dat de bedoeling is een vergelijking te maken wordt ook bevestigd door de laatste zinnen in de paragraaf over de Plus dekking:
‘De overige voorwaarden zijn gelijk aan die van de Standaard dekking’). Gezien de vergelijking die wordt gemaakt met de Standaard dekking valt naar het oordeel van het hof zeer wel te begrijpen dat [appellant] aan de tweede zin van de beschrijving bij de Plus dekking (zie het citaat hierboven) de indruk heeft ontleend dat de Plus dekking inhield dat zou worden uitgekeerd tot het
65elevensjaar, terwijl bij een Standaard dekking zou worden uitgekeerd tot het
60elevensjaar.
‘CONDITIES BIJ DE STANDAARDDEKING’te lezen, met name de vermelding ‘
de uiterste leeftijd waarop de AO-rente kan aanvangen is 60 jaar. Ook de premie is maximaal tot deze leeftijd verschuldigd.’Uit deze zinnen in combinatie met de zin ‘
U kunt dan tot uw 65ste - in plaats van tot uw 60ste jaar - aanspraak maken op de arbeidsongeschiktheidsrente’in de beschrijving van de Plus dekking had [appellant] moeten begrijpen dat het verschil tussen de dekkingen inhield dat bij een Standaard dekking de uitkering uiterlijk op het 60e levensjaar kon
beginnen(
‘aanvangen’; wanneer daarvóór al aanspraak op een uitkering bestond zou deze kunnen doorlopen tot het 65e levensjaar), terwijl de arbeidsongeschiktheidsuitkering bij een Plus dekking ook na het 60e jaar zou kunnen beginnen. Voor zover dit verschil überhaupt uit voormelde passages valt af te leiden, verwacht L&G naar het oordeel van het hof in ieder geval teveel van een lezer als [appellant] , werkzaam op een tamelijk hoog niveau maar zonder kennis van niet eenvoudige verzekeringsproducten als de onderhavige, door van hem te verlangen dit verschil in dekking uit voormelde (cryptische) passages te halen. Het hof wil wel van L&G aannemen dat zij heeft bedoeld het door haar gestelde verschil tot uitdrukking te brengen, maar zij is daarin niet geslaagd, althans niet in de mate die van haar als professioneel verzekeraar had mogen worden verwacht. Integendeel, het ligt veeleer voor de hand dat voormelde passage in de paragraaf over de Standaard dekking door iemand als [appellant] wordt gelezen als een bevestiging van zijn indruk dat de Standaard dekking de arbeidsongeschiktheid dekt tot het 60e levensjaar. Het hof heeft bij zijn oordeel nog betrokken dat de polisvoorwaarden in geval van arbeidsongeschiktheid voorzagen in premievrijstelling, waarmee het einde van de dekking gemakkelijk kan worden verward. Dit wordt niet anders doordat het voorbeeld op pagina 3 van de brochure gaat over iemand die in geval van arbeidsongeschiktheid tot zijn 65e een arbeidsongeschiktheidsuitkering wil ontvangen en kiest voor een Standaard dekking. Daargelaten of van een lezer als [appellant] kan worden verwacht dit voorbeeld te hebben uitgeplozen, is zeer wel voorstelbaar dat de door [appellant] aan voormelde passages ontleende indruk ook na het lezen van het voorbeeld is blijven voortbestaan. Voormeld oordeel wordt niet anders doordat de brochure betrekking heeft op een arbeidsongeschiktheidsverzekering die strekt ter aanvulling op het zogeheten “WAO gat”. Evenmin doet afbreuk aan dat oordeel dat de wens van [appellant] fiscaal ongunstig en ongebruikelijk was, met name doordat de pensioenuitkeringen vanaf het 60e levensjaar van [appellant] zouden ingaan zodat [appellant] vanaf deze leeftijd een inkomen had en derhalve (mogelijk) geen noodzaak bestond zich ook nog eens tegen arbeidsongeschiktheid te verzekeren. Dat voor [appellant] in het onderhavige geval geen noodzaak bestond voor de door hem gewenste arbeidsongeschiktheidsverzekering is door L&G niet uitgewerkt, bijvoorbeeld door de financiële behoefte van [appellant] op zijn 60e levensjaar te vergelijken met de hoogte van het pensioen dat op die leeftijd zou vrijvallen.