In deze zaak gaat het om de vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige dochter door de man, die de verwekker is, en de omgangsregeling tussen de man en de dochter. De vrouw, die alleen het ouderlijk gezag uitoefent, heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had de man vervangende toestemming verleend om de dochter te erkennen, maar de vrouw is van mening dat dit haar belangen en die van de dochter schaadt. De vrouw heeft een aantal grieven ingediend, waaronder dat de rechtbank niet voldoende rekening heeft gehouden met haar psychische toestand en de impact van erkenning op de opvoeding van de dochter. De man heeft in incidenteel hoger beroep verzocht om een omgangsregeling vast te stellen, waarbij hij een frequentie van eenmaal per twee weken voorstelt. Het hof heeft de zaak behandeld en besloten dat aanvullend onderzoek door de Raad noodzakelijk is om de gevolgen van de erkenning en de omgang voor de betrokkenen te onderzoeken. Het hof heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot 27 februari 2017, met het verzoek aan de Raad om voor die datum schriftelijk rapport uit te brengen over de uitkomsten van het onderzoek.