In deze zaak heeft klaagster, een (mede-)eigenaar van een woning in Nederland, een klacht ingediend tegen een voorheen toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder. De klacht betreft een vermeende schending van haar privacy door de gerechtsdeurwaarder, die contact heeft opgenomen met de dochter van klaagster over een onbetaald gebleven declaratie. Klaagster stelt dat haar dochter niets te maken had met deze declaratie en dat het contact door de gerechtsdeurwaarder onterecht was. De kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam heeft de klacht in eerste instantie ongegrond verklaard, waarna klaagster in hoger beroep ging.
Het hof heeft de zaak behandeld op 1 september 2016, waarbij klaagster en de gerechtsdeurwaarder aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat klaagster de gerechtsdeurwaarder had ingeschakeld om een vordering op een huurder te incasseren. De gerechtsdeurwaarder had contact opgenomen met de dochter van klaagster, wat klaagster als een schending van haar privacy beschouwde. Het hof oordeelde dat het contact gerechtvaardigd was, gezien de onderlinge relaties en de omstandigheden van de zaak. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van een schending van de privacy van klaagster en bevestigde de beslissing van de kamer.
De beslissing van het hof houdt in dat klaagster niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoek tot betaling van een geldbedrag en dat de bestreden beslissing wordt bevestigd. Het hof heeft de klacht van klaagster ongegrond verklaard, met de overweging dat de gerechtsdeurwaarder in dit geval niet onbetamelijk heeft gehandeld.