ECLI:NL:GHAMS:2016:4548

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2016
Publicatiedatum
17 november 2016
Zaaknummer
200.193.903/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een gerechtsdeurwaarder met betrekking tot beslagvrije voet en terugbetaling van vakantiegelden

In deze zaak heeft klager op 23 juni 2016 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam van 24 mei 2016. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij niet onverwijld een herberekening van de beslagvrije voet heeft gemaakt, ten onrechte aanspraak heeft gemaakt op afdracht van vakantiegelden en niet heeft voldaan aan een verzoek tot terugbetaling. De kamer heeft klachtonderdeel 1 gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder berispt. Klachtonderdeel 2 is niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de klachttermijn en klachtonderdeel 3 is ongegrond verklaard. Het hof bevestigt de beslissing van de kamer.

De feiten van de zaak zijn als volgt: op 14 november 2011 is er executoriaal derdenbeslag gelegd onder het UWV ten laste van klager. Er is een betalingsregeling getroffen waarbij maandelijks € 100,- zou worden ingehouden. De gerechtsdeurwaarder heeft echter ook aanspraak gemaakt op het vakantiegeld van klager, wat niet was afgesproken. Klager heeft herhaaldelijk verzocht om een herberekening van de beslagvrije voet en om terugbetaling van teveel geïnde bedragen, maar de gerechtsdeurwaarder heeft hier niet tijdig op gereageerd.

Het hof oordeelt dat de gerechtsdeurwaarder te lang heeft gedaan over de aanpassing van de beslagvrije voet, maar dat de klacht over de afdracht van vakantiegeld te laat is ingediend. Ook het verzoek tot restitutie van het vakantiegeld wordt afgewezen, omdat de gerechtsdeurwaarder te goeder trouw heeft gehandeld en de gelden aan de opdrachtgever zijn doorbetaald. Het hof ziet geen aanleiding om de maatregel van berisping te verzwaren en bevestigt de beslissing van de kamer.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.193.903/01 GDW
nummer eerste aanleg : 752.2015
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 15 november 2016
inzake
[naam] ,
wonend te [plaats] ,
appellant,
gemachtigde: mr. G.F.M.G. Heutink,
tegen
[naam] ,
toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. I. van Apeldoorn.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 23 juni 2016 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 24 mei 2016 (ECLI:NL:TGDKG:2016:69). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen geïntimeerde (ten tijde van het indienen van de klacht: toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder, hierna: de gerechtsdeurwaarder) voor wat betreft klachtonderdeel 2.1 gegrond verklaard en voor wat betreft klachtonderdeel 2.3 ongegrond verklaard. Voorts heeft de kamer klager in klachtonderdeel 2.2 niet-ontvankelijk verklaard. De kamer heeft de gerechtsdeurwaarder voor het gegrond verklaarde deel van de klacht de maatregel van berisping opgelegd.
1.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 28 juli 2016 een verweerschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 1 september 2016.
De gemachtigde van klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen; beiden hebben het woord gevoerd.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Op 14 november 2011 is ten laste van klager executoriaal derdenbeslag gelegd onder het UWV. Gelet op de voor klager toepasselijke beslagvrije voet, vielen er maandelijks geen gelden onder het beslag. Tussen klager en het kantoor van de gerechtsdeurwaarder is telefonisch een betalingsregeling overeengekomen. Via het UWV zouden inhoudingen gaan plaatsvinden van € 100,- per maand.
3.2.2.
De betalingsregeling is op 16 november 2011 per brief aan klager bevestigd. In de brief staat het volgende vermeld, voor zover van belang:
“(…)
In ons telefonisch gesprek hebben wij eenvaste inhouding van €100,00per maand afgesproken
Uw inkomstenbron zullen wij per gelijke post informeren.
Hoogachtend,
(…)”
3.2.3.
Het kantoor van de gerechtsdeurwaarder heeft verder op 16 november 2011 de betalingsregeling aan het UWV doorgegeven. In de brief aan het UWV staat het volgende vermeld, voor zover van belang:
“(…)
In overleg met betrokken verzoeken wij u om eenvaste inhouding van €100,00per maand te hanteren.
Tevens ontvangen wij, op het moment van uitbetaling, graag het volledige vakantiegeld alsmede andere periodieke uitkeringen (…).
Hoogachtend
(…)”
3.2.4.
Over de periode december 2011 tot en met januari 2015 is maandelijks door het UWV € 100,- ingehouden op de uitkering van klager en naar het kantoor van de gerechtsdeurwaarder overgemaakt. Tevens is over de jaren 2012, 2013 en 2014 het vakantiegeld van klager door het UWV aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarder overgemaakt, voor zover de beslagvrije voet werd overschreden.
3.2.5.
De inhouding door het UWV van € 100,- per maand is per februari 2015 gestopt in verband met een preferente vordering. Vervolgens zijn in april en mei 2015 door het UWV hogere bedragen aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarder overgemaakt. Bij brief van 20 mei 2015 heeft de gemachtigde van klager aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarder een berekening van de beslagvrije voet toegezonden met het verzoek de beslagvrije voet met terugwerkende kracht aan te passen.
3.2.6.
Het kantoor van de gerechtsdeurwaarder heeft klager bij brief van 5 juni 2015 verzocht om toezending van bewijsstukken. De gemachtigde van klager heeft bij brief van 12 juni 2015 de verzochte bewijsstukken aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarder toegezonden. Hij heeft zijn bij brief van 20 mei 2015 gedane verzoek om aanpassing van de beslagvrije voet met terugwerkende kracht herhaald.
3.2.7.
Bij brief van 30 juli 2015 heeft de gemachtigde van klager het kantoor van de gerechtsdeurwaarder om aandacht gevraagd voor zijn op 20 mei en 12 juni 2015 verzonden brieven. Verder heeft hij verzocht het over de maanden april en mei 2015 teveel ontvangen bedrag door middel van een spoedoverboeking aan hem over te maken.
3.2.8.
Op 31 juli 2015 heeft de gemachtigde van klager medegedeeld dat de toegezegde spoedbetaling nog niet op zijn rekening was bijgeschreven. Bij e-mail van 3 augustus 2015 heeft de gemachtigde van klager een klacht ingediend bij het kantoor van de gerechtsdeurwaarder en verzocht hem te informeren over de vorderingen waarvoor het ten laste van klager gelegde beslag geldt.
3.2.9.
Bij brief van 4 augustus 2015 is gereageerd op de klacht en is de gemachtigde van klager een overzicht van de lopende beslagzaken toegezonden.
3.2.10.
Op 4 augustus 2015 heeft de gemachtigde van klager het door het UWV over de maanden april en mei 2015 teveel ingehouden bedrag terug ontvangen.
3.2.11.
Hierna is tussen de gemachtigde van klager en het kantoor van de gerechtsdeurwaarder verder per e-mail gecorrespondeerd. De gemachtigde van klager heeft verzocht de vakantiegelden over de jaren 2012 tot en met 2014 aan klager te restitueren. Hij heeft daarbij gewezen op het verschil in de tekst van de op 16 november 2011 aan klager en aan het UWV gezonden brieven.
3.2.12.
In een e-mail van 20 augustus 2015 is de gemachtigde van klager medegedeeld dat er geen kwaad opzet in het spel was bij de inhoudingen van de vakantiegelden. Omdat het kantoor van de gerechtsdeurwaarder de gelden niet meer onder zich had, kon niet worden overgegaan tot terugbetaling.

4.Standpunt van klager

Het verwijt van klager bestaat uit de navolgende onderdelen.
1. De gerechtsdeurwaarder heeft niet onverwijld een herberekening van de beslagvrije voet gemaakt en niet met de nodige voortvarendheid het over de maanden april en mei 2015 teveel geïnde bedrag aan klager terugbetaald, hoewel klager daar herhaaldelijk om had verzocht en de daartoe benodigde gegevens had verstrekt. Het verzoek tot herberekening van de beslagvrije voet is voor het eerst gedaan op 20 mei 2015, terwijl het teveel geïnde bedrag pas op 4 augustus 2015 van de gerechtsdeurwaarder is ontvangen.
2. De gerechtsdeurwaarder heeft bij brief van 16 november 2011 bij het UWV ten onrechte aanspraak gemaakt op afdracht van het vakantiegeld en andere periodieke uitkeringen van klager. Deze brief wijkt ten nadele van klager af van de met hem afgesproken regeling om via het UWV € 100,- per maand te gaan afbetalen. Over het vakantiegeld is bij het aangaan van de betalingsregeling niet met klager gesproken en inhouding van het vakantiegeld viel niet onder de met klager gemaakte afspraak.
3. De gerechtsdeurwaarder heeft ten onrechte niet voldaan aan het verzoek van klager tot restitutie van een bedrag van € 2.175,73, bestaande uit door de gerechtsdeurwaarder onrechtmatig geïnd vakantiegeld over de jaren 2012 tot en met 2014. De gerechtsdeurwaarder had kunnen overgaan tot verrekening van dit bedrag met nog niet aan zijn opdrachtgever doorbetaalde bedragen.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

6.1.
De gerechtsdeurwaarder heeft, zonder dat dit door klager is bestreden, aangevoerd dat hij binnen het kantoor verantwoordelijk is voor de wijze waarop het dossier van klager is behandeld door de incasso-afdeling. Het hof zal daarvan dan ook uitgaan bij de beoordeling van de klacht.
Klachtonderdeel 1
6.2.
Blijkens het beroepschrift richt het hoger beroep van klager zich niet tegen het oordeel van de kamer omtrent dit klachtonderdeel. Ook de gerechtsdeurwaarder heeft in zijn verweerschrift ten aanzien van dit punt geen verweer gevoerd. De gerechtsdeurwaarder heeft erkend dat hij te lang heeft gedaan over de aanpassing van de beslagvrije voet en hij accepteert dat de kamer voor dit klachtonderdeel de maatregel van berisping heeft opgelegd. Het hof ziet geen reden ten aanzien van dit klachtonderdeel anders te oordelen dan de kamer heeft gedaan. Het hof maakt het oordeel van de kamer tot het zijne.
Klachtonderdeel 2
6.3.
Ook wat dit klachtonderdeel betreft verenigt het hof zich met wat de kamer in haar beslissing heeft geoordeeld. De eerste afdracht van vakantiegeld heeft in mei 2012 plaatsgevonden. Klager had op dat moment kennis kunnen nemen van het handelen van de gerechtsdeurwaarder dat hij de gerechtsdeurwaarder nu verwijt, namelijk dat in afwijking van de getroffen afbetalingsregeling bij het UWV aanspraak is gemaakt op doorbetaling van het vakantiegeld. Dat klager zijn administratie niet goed heeft bijgehouden, is geen reden om af te wijken van de vervaltermijn uit de vaste jurisprudentie, die drie jaar bedraagt. De klacht is ingediend op 7 september 2015. De klacht is dus te laat, want buiten de vervaltermijn ingediend. In hoger beroep zijn geen argumenten naar voren gebracht, die tot een ander oordeel moeten leiden.
Klachtonderdeel 3
6.4.
Het hof stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van dit hof tuchtrechtelijk niet laakbaar is dat gelden die door de gerechtsdeurwaarder reeds te goeder trouw aan de opdrachtgever zijn doorbetaald, niet meer worden terugbetaald.
Klager heeft het standpunt ingenomen dat dit uitgangspunt in deze zaak niet opgaat. Het vakantiegeld over de jaren 2012 tot en met 2014 is volgens klager door de gerechtsdeurwaarder onrechtmatig want te kwader trouw geïnd.
Volgens de gerechtsdeurwaarder is abusievelijk verzuimd om in de brief aan klager van 16 november 2011 te vermelden dat het beslag niet werd opgeheven en dat het vakantiegeld onder het beslag viel, maar is te goeder trouw gehandeld. Nu de geïnde bedragen zijn doorbetaald aan de opdrachtgever, kan niet tot restitutie worden overgegaan.
6.5.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat aan klager en aan het UWV andersluidende brieven zijn uitgegaan met betrekking tot de met klager afgesproken betalingsregeling. Een dergelijke gang van zaken is zeer ongelukkig te noemen, maar naar het oordeel van het hof is kwade trouw niet aannemelijk geworden. De gerechtsdeurwaarder was niet gehouden tot terugbetaling van de reeds te goeder trouw aan de opdrachtgever doorbetaalde gelden. Het bestaan van tegoeden waarmee zou kunnen worden verrekend, is niet aannemelijk geworden. Het handelen van de gerechtsdeurwaarder is niet tuchtrechtelijk laakbaar. Het hof acht dit klachtonderdeel, evenals de kamer, ongegrond.
De maatregel
6.6.
Volgens klager is de door de kamer aan de gerechtsdeurwaarder opgelegde maatregel van berisping te licht en is een zwaardere maatregel aangewezen. Het hof ziet geen aanleiding om tot het opleggen van een zwaardere maatregel dan de maatregel van berisping over te gaan.
Conclusie
6.7.
Gezien het hiervoor overwogene, zal het hof de beslissing van de kamer bevestigen.
6.8.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.9.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2016 door de rolraadsheer.