ECLI:NL:GHAMS:2016:45

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
14 januari 2016
Zaaknummer
200.175.689/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en de gevolgen van een referteverklaring in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken. De vrouw, die op 26 augustus 2015 in hoger beroep is gekomen, betwist de duurzame ontwrichting van het huwelijk en stelt dat zij verzoeningspogingen heeft ondernomen. De man, die de Portugese nationaliteit heeft, stelt daarentegen dat het huwelijk sinds het najaar van 2014 feitelijk is ontwricht en dat de vrouw de echtelijke woning heeft verlaten. De vrouw had eerder een referteverklaring ondertekend, maar het hof oordeelt dat deze verklaring geen onvoorwaardelijke instemming met de echtscheiding inhoudt en dus niet in de weg staat aan het instellen van hoger beroep.

Het hof stelt vast dat partijen gedurende meer dan een jaar gescheiden leven en dat de vrouw haar stelling over de duurzame ontwrichting onvoldoende heeft onderbouwd. De man volhardt in zijn stelling dat er geen mogelijkheid tot verzoening is. Het hof concludeert dat de rechtbank terecht de echtscheiding heeft uitgesproken. Wat betreft de proceskosten oordeelt het hof dat er geen aanleiding is om de vrouw te veroordelen in de kosten, aangezien de man onvoldoende heeft aangetoond dat de vrouw misbruik heeft gemaakt van procesrecht. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd, en de kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 12 januari 2016
Zaaknummer: 200.175.689/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/581682 / FA RK 15-1164
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. M. Dorgelo te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.V.H. Jonker te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 26 augustus 2015 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 27 mei 2015 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk C/13/581682 / FA RK 15-1164.
1.3.
De man heeft op 9 oktober 2015 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zaak is op 11 november 2015 ter terechtzitting behandeld.
1.5.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de advocaat van de vrouw;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
1.6.
De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen.

2.De feiten

Partijen zijn [in] 2012 gehuwd te São Pedro do Sul, Portugal. De man heeft de Portugese nationaliteit en de vrouw heeft de Braziliaanse nationaliteit.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, op het inleidend verzoek van de man de echtscheiding uitgesproken.
3.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het verzoek van de man tot echtscheiding af te wijzen.
3.3.
De man verzoekt de vrouw niet‑ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep, althans dat verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Nu partijen ten tijde van de indiening van het inleidend verzoekschrift hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht (artikel 3 lid 1 sub a, 1e liggende streepje, Verordening (EG) nr. 2201/2003 van 27 november 2003, PbEG 2003, L 338 (Brussel II-bis)).
Op grond van artikel 10:56 Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
4.2.
De vrouw betoogt dat de echtscheidingsbeschikking op een vergissing berust. Zij betwist dat het huwelijk tussen partijen duurzaam is ontwricht en stelt verzoeningspogingen te hebben ondernomen.
4.3.
De man stelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Ter onderbouwing daarvan stelt hij dat sinds het najaar van 2014 feitelijk geen sprake meer is van een huwelijk en dat partijen duidelijk jegens elkaar de wens tot echtscheiding hebben uitgesproken en in dat verband afspraken hebben gemaakt die in een convenant zijn vastgelegd. De vrouw heeft voorts op eigen initiatief de echtelijke woning verlaten. De man sluit niet uit dat het hoger beroep uitsluitend is ingesteld vanwege de wens van de vrouw al dan niet een andere verblijfsstatus in Nederland te verkrijgen, aldus de man. Voorts wijst de man erop dat de vrouw in eerste aanleg een referteverklaring heeft getekend.
4.4.
Het hof stelt voorop dat echtscheiding op verzoek van één der echtgenoten wordt uitgesproken, indien het huwelijk duurzaam is ontwricht. Hiervan is sprake als de voortzetting van de samenleving ondraaglijk is geworden, zonder dat er zicht bestaat op herstel van behoorlijke echtelijke verhoudingen.
4.5.
Voor zover de man in hoger beroep aanvoert dat de vrouw op 3 maart 2015 een referteverklaring heeft ondertekend en zich met betrekking tot de door hem verzochte echtscheiding toen heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, overweegt het hof dat een referteverklaring als de onderhavige geen (onvoorwaardelijke) instemming met het verzochte inhoudt en daarom niet in de weg staat aan het instellen van hoger beroep om alsnog verweer te voeren. Daarbij komt dat het hoger beroep er mede toe strekt fouten en omissies in eerste aanleg te herstellen. Dit verweer behoeft daarmee geen verdere bespreking.
4.6.
Het hof overweegt voorts als volgt.
Niet in geschil is dat partijen gedurende ruim een jaar gescheiden leven. Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw ter nadere onderbouwing van haar stelling dat geen sprake is van een duurzame ontwrichting van het huwelijk tussen partijen, gesteld dat zij pogingen tot verzoening heeft ondernomen. In het licht van de uitdrukkelijke betwisting door de man, stellende dat de vrouw hem niet daartoe heeft benaderd, heeft de vrouw haar stelling echter onvoldoende onderbouwd. Gelet op het voorgaande heeft de vrouw onvoldoende gemotiveerd weersproken dat het huwelijk tussen partijen duurzaam is ontwricht.
Nu de man ook in hoger beroep volhardt in zijn stelling dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en dat een verzoening tussen partijen is uitgesloten, moet de duurzame ontwrichting van het huwelijk tussen partijen als vaststaand worden aangenomen. De rechtbank heeft derhalve terecht de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
4.7.
Het hof ziet geen aanleiding om de vrouw te veroordelen in de proceskosten, zoals door de man is verzocht. In aanmerking genomen hetgeen hiervoor onder 4.5 is overwogen, acht het hof de stelling van de man dat de vrouw misbruik zou hebben gemaakt van procesrecht onvoldoende onderbouwd. Dat de vrouw in haar beroepschrift haar betwisting van de duurzame ontwrichting niet beargumenteert, is daartoe onvoldoende. De stelplicht hieromtrent rust immers op degene die de echtscheiding verzoekt, in casus de man. Ook overigens ziet het hof onvoldoende aanleiding af te wijken van de gebruikelijke compensatie van kosten tussen de partijen, nu het de afwikkeling van hun huwelijkse relatie betreft. Iedere partij dient dus de eigen kosten te dragen.
4.8.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. M. Wigleven en mr. M.E. Burger in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. Kessels als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2016.