ECLI:NL:GHAMS:2016:4434

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2016
Publicatiedatum
11 november 2016
Zaaknummer
200.179.118/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over geheimhoudingsplicht in mediation tussen Cosmosmedia N.V. en OmnicomMediagroup Nederland B.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding tussen Cosmosmedia N.V. en OmnicomMediagroup Nederland B.V. over de geheimhoudingsplicht die voortvloeit uit een mediationovereenkomst. De mediation vond plaats op 6 januari 2015, waarbij de partijen en hun raadslieden betrokken waren. De geheimhoudingsplicht is vastgelegd in het MfN-mediationreglement, dat bepaalt dat partijen geen informatie over de mediation mogen delen met derden, inclusief rechters. In een eerder kort geding had de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam op 13 mei 2015 een verbod opgelegd aan Omnicom om documenten of informatie over de mediation te delen. Cosmosmedia heeft in hoger beroep gesteld dat Omnicom deze geheimhoudingsplicht heeft geschonden door producties in te dienen die betrekking hadden op de mediation.

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat de geheimhoudingsplicht niet alleen geldt voor nieuwe informatie, maar ook voor reeds bekende informatie die opnieuw in het geding wordt gebracht. Het hof heeft deze opvatting onderschreven en geoordeeld dat Omnicom in strijd heeft gehandeld met het dictum van het eerdere vonnis door de producties in te dienen. Het hof heeft de grieven van Cosmosmedia gegrond verklaard en het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd, waarbij de vorderingen van Omnicom zijn afgewezen. Omnicom is veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer
200.179.118/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam
C/13/591485 / KG ZA 15-952
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 november 2016
inzake
Cosmosmedia N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. L.M. Graal te Amsterdam,
tegen
OmnicomMediagroup Nederland B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Cosmosmedia en Omnicom genoemd.
Cosmosmedia is bij dagvaarding van 22 september 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 25 augustus 2015 onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen Omnicom als eiseres en Cosmosmedia als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 13 juni 2016 doen bepleiten, Cosmosmedia door mr. Graal, voornoemd, en Omnicom door mr. Van Woudenberg, voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Cosmosmedia heeft nog een productie in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Cosmosmedia heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de alsnog de vorderingen van Omnicom zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.
Omnicom heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1-2.7 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Deze feiten komen neer op het volgende.
2.1.
Op 6 januari 2015 hebben Omnicom en Cosmosmedia een mediationovereenkomst gesloten waarbij ook hun raadslieden partij zijn. [X] is verzocht als mediator op te treden. Op de overeenkomst is het MfN-mediationreglement (hierna het reglement) van toepassing. In artikel 4.1 van de mediationovereenkomst is opgenomen:

Mediator en Partijen verplichten zich zonder enig voorbehoud tot de geheimhouding zoals omschreven in de artikelen 7 en 10 van het Reglement.
In artikel 7.1 van het reglement is opgenomen:

De Partijen doen aan derden – onder wie begrepen rechters of arbiters – geen mededelingen omtrent het verloop van de Mediation, de daar door de bij de Mediation aanwezige personen ingenomen standpunten, gedane voorstellen en de daarbij mondeling of schriftelijk, direct of indirect, verstrekte informatie.
In artikel 7.2 van het reglement is onder meer opgenomen:

De Partijen verbinden zich om geen stukken aan derden - onder wie begrepen rechters of arbiters - bekend te maken, te citeren, aan te halen, te parafraseren, of zich daarop anderszins te beroepen (...).”
2.2.
In een eerder kort geding tussen partijen (C/13/591485 / KG ZA 15-952) heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam op 13 mei 2015 een (tussen)vonnis gewezen. Daarin is onder meer als volgt beslist:

7.1 verbiedt Omnicom met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis stukken, correspondenties, conceptrapporten of andere vastleggingen afkomstig uit of betrekking hebbend op de mediation tussen Omnicom en Cosmosmedia, al dan niet in rechte, te overleggen en verbiedt Omnicom aan andere partijen dan bij de mediation betrokken mededelingen, opmerkingen of verwijzingen over de inhoud van die mediation in woord of geschrift te doen,
7.2
bepaalt dat Omnicom na 27 mei 2015 voor iedere overtreding van het onder 7.1 genoemde verbod een dwangsom van € 5.000,- verbeurt, met een maximum van € 500.000,-”.
2.3.
Hiertoe is onder meer het volgende overwogen:

5.1 Uitgangspunt in dit geding is de vertrouwelijkheid van de mediation tussen Omnicom en Cosmosmedia, die expliciet is overeengekomen in de mediationovereenkomst en die tevens voortvloeit uit het van toepassing zijnde reglement. Voorshands kan op die vertrouwelijkheid slechts één uitzondering worden gemaakt, zoals ook door Cosmosmedia is erkend, en die uitzondering houdt in dat een definitief eindrapport van de deskundige, dat tot stand is gekomen met alle overeengekomen waarborgen, in een juridische procedure mag worden gebracht. Ook de bewoordingen van de opdrachtbevestiging van Joinson & Spice kunnen in deze zin worden uitgelegd. Een dergelijk (eind)rapport is er thans niet. Er is op dit moment alleen een conceptrapport (...) en dit concept valt onder de overeengekomen geheimhouding.
5.2
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt voorshands ook dat de opdracht aan de deskundige en alle afspraken die omtrent het deskundigenonderzoek zijn gemaakt vallen binnen de kaders van de mediation en dus onder de geheimhouding. Omnicom heeft in dit geding gesteld maar evenwel niet aannemelijk gemaakt dat de opdracht aan de deskundige in een separaat traject, los van de mediation, tot stand is gekomen. Dat geen sprake is van een separaat traject volgt voorshands uit de weg die partijen hebben gekozen, te weten dat met de mediator is afgesproken het geschil door inschakeling van een deskundige op te lossen. (…)
2.4.
Op 30 juni 2015 heeft een tweede zitting plaatsgevonden in het onder 2.2 genoemde kort geding tussen partijen. Ten behoeve van deze zitting heeft Omnicom bij fax van 29 juni 2015 (13.38 uur) producties, genummerd 1 tot en met 6, in het geding gebracht. Het betreft e-mails uit de periode 18-20 maart 2015 die zijn verzonden door en onder meer aan de mediator. Deze e-mails hebben onder meer betrekking op de vraag of, en zo ja op welk moment de mediation is of zal worden beëindigd, op de afwikkeling van de mediation, op de vraag of het conceptrapport van de deskundige zal worden gefinaliseerd en op de vertrouwelijkheid die partijen in het vervolg zullen betrachten. Bij e-mail van 20 maart 2015 bevestigt de mediator onder meer dat de mediation op 19 maart 2015 is beëindigd.
2.5.
Op 29 juni 2015 om 16.30 uur is het (tussen)vonnis van 13 mei 2015 aan Omnicom betekend.
2.6.
Op 21 juli 2015 heeft de voorzieningenrechter in het kort geding met de nummers C/13/591485 / KG ZA 15-952 CB/MV een eindvonnis gewezen.
2.7.
Cosmosmedia heeft Omnicom op 29 juli 2015 een sommatiebrief gezonden. Cosmosmedia schrijft daarin dat Omnicom, door op de kortgedingzitting van 30 juni 2015 een beroep te doen op de zes producties (zie 2.4) en door deze producties op die zitting niet in te trekken, dwangsommen heeft verbeurd op grond van het (tussen)vonnis van 13 mei 2015. In totaal is aanspraak gemaakt op betaling van € 30.000,- (zes maal € 5.000,-).
2.8.
De desbetreffende zes producties alsmede de begeleidende brief van mr.
Van Woudenberg van 29 juni 2015 zijn door Cosmosmedia in dit kort geding als
productie 3 in het geding gebracht.

3.Beoordeling

3.1.
Na wijziging van eis vordert Omnicom in dit executiegeschil – kort gezegd – primair dat Cosmosmedia zal worden veroordeeld de executie van de aangezegde dwangsommen te staken, dan wel schorsing van de executie te bevelen. Subsidiair vordert Omnicom dat de aangezegde dwangsommen op nihil zullen worden gesteld.
De voorzieningenrechter heeft de primaire vordering toegewezen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter strekt het dictum in het vonnis van 13 mei 2015 niet verder dan noodzakelijk ter bereiking van het daarmee beoogde doel. De draagwijdte van een gegeven verbod dient derhalve beperkt te worden uitgelegd (rov. 4.1). Doel en strekking van de geheimhoudingsplicht zijn dat geen producties mogen worden overgelegd over de mediation waarmee informatie die tot dan toe geheim was wordt prijsgegeven (rov. 4.2). De producties 1 tot en met 6 betreffen algemene, niet geheime informatie die reeds bekend was in de kortgedingprocedure die leidde tot het vonnis van 21 juli 2015. Met het in het geding brengen van de zes producties zijn daarom geen dwangsommen verbeurd. De voorzieningenrechter gaat daarbij ervan uit dat de producties op de zitting van 30 juni 2015 in het geding zijn gebracht. (rov. 4.3)
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Cosmosmedia met haar grieven op.
3.2.
Bij de beoordeling van de grieven stelt het hof voorop dat, gelijk de voorzieningenrechter heeft overwogen, de producties 1 tot en met 6 gelden als ingediend op de datum van de zitting (30 juni 2015) en niet op de faxdatum (29 juni 2015). Omnicom heeft bij aanvang van de zitting op 30 juni 2015 (en dus na de betekening van het vonnis van 13 mei 2015) ervoor gekozen de op voorhand toegezonden producties niet in te trekken; vanaf dat moment golden zij als ingediend. De beslissing van de voorzieningenrechter op dit punt is dus juist. Daarbij doet niet ter zake dat de producties al, met het oog op de zitting, aan de voorzieningenrechter waren toezonden voor de betekening (hetgeen in elk geval niet tot verbeurte van dwangsommen kan leiden).
3.3.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of Omnicom door het overleggen van de producties heeft gehandeld in strijd met het dictum van het vonnis van 13 mei 2015. Ter beantwoording van deze vraag dient de inhoud van de in dat dictum geformuleerde geheimhoudingsplicht te worden uitgelegd. Daarbij worden het doel en de strekking van de geheimhoudingsplicht tot richtsnoer genomen, en wel zo, dat de geheimhoudingsplicht niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel noodzakelijk is. In zoverre moet de reikwijdte van het dictum beperkt worden uitgelegd.
3.4.
Het verbod waartoe Omnicom op straffe van een dwangsom is veroordeeld, is tweeledig: kort gezegd wordt Omnicom verboden om (i) documenten afkomstig uit of betrekking hebbend op de mediation over te leggen, en om (ii) aan andere partijen dan bij de mediation betrokkenen mededelingen, opmerkingen of verwijzingen over de inhoud van die mediation te doen.
3.5.
Het verbod in het dictum steunt op artikel 7 van het reglement waarin een geheimhoudingsverplichting is opgenomen. Doel en strekking van de geheimhoudingsverplichting is een succesvolle mediation te bevorderen door de mogelijke vrees bij partijen weg te nemen dat informatie over de mediation wordt gedeeld met derden en wordt gebruikt tegen een partij die bij de mediation betrokken was. Aangezien ook informatie betreffende het verloop van de mediation tegen een partij kan worden gebruikt (bijvoorbeeld informatie over de vraag welke partij in welk stadium de mediation heeft beëindigd), heeft de geheimhoudingsverplichting blijkens het bepaalde in artikel 7.1 van het reglement mede betrekking op het verloop van de mediation. Met de voorzieningenrechter is het hof daarom van oordeel dat de geheimhoudingsverplichting ertoe strekt te voorkomen dat producties over de mediation worden overgelegd waarmee informatie die tot dan toe geheim was wordt prijsgegeven. Ook het dictum moet in deze zin worden begrepen.
3.6.
Doel en strekking van het verbod zijn daartoe evenwel niet beperkt. Ook het overleggen van reeds bekende informatie kan, onder omstandigheden, een bij de mediation betrokken partij schaden. Nu de mogelijke vrees voor een dergelijke informatieverstrekking eveneens een succesvolle mediation kan belemmeren, strekt de geheimhoudingsverplichting in beginsel ook ertoe te voorkomen dat informatie betreffende (het verloop van) de mediation opnieuw wordt overgelegd. Dit strookt met artikel 7.1 en 7.2 van het reglement waarin partijen in algemene zin wordt verboden mededelingen betreffende de mediation te doen of stukken te citeren of aan te halen en waarin deze verplichting niet is geclausuleerd tot informatie die nog niet bekend was. Ook het dictum bevat niet een dergelijke clausulering.
3.7.
Gelet op de formulering van het dictum, waarin Omnicom mede wordt verboden om stukken over te leggen
betrekking hebbend opde mediation, alsmede tegen de achtergrond van het reglement en de strekking ervan is daarom niet relevant of de in het geding gebrachte stukken dateren van ná de beëindiging van de mediation. In beginsel is beslissend of de stukken betrekking hebben op de mediation en het verloop van de mediation, waaronder mede begrepen de beëindiging ervan.
Aangezien in het kader van de mediation een onderzoek door een deskundige is geïnitieerd, valt informatie omtrent het (verloop van dat) onderzoek in beginsel ook onder de geheimhoudingsverplichting.
3.8.
De overgelegde producties hebben onder meer betrekking op de afronding van de mediation en derhalve op het verloop ervan. Dit brengt mee dat Omnicom heeft gehandeld in strijd met het dictum van het vonnis van 13 mei 2015. De grieven 2, 3, en 4, die klagen dat de voorzieningenrechter in rov. 4.3 op basis van een te beperkte strekking van het dictum heeft geoordeeld dat Omnicom hiermee niet in strijd heeft gehandeld, zijn daarom gegrond. Gelet op het voorgaande is niet beslissend of de producties uitsluitend reeds bekende informatie bevatten; dat de producties, gelet op de inhoud daarvan en alle andere omstandigheden, niet schadelijk konden zijn is niet aannemelijk geworden. De producties lijken immers mede te zijn overgelegd om de onredelijkheid van de wederpartij te benadrukken.
Anders dan Cosmosmedia betoogt, gaat het naar het oordeel van het hof evenwel niet om zes afzonderlijke schendingen van het dictum, maar om één schending. De producties zijn immers tegelijk en als een geheel in het geding gebracht.
3.9.
Het hof verwerpt het betoog van Omnicom dat Cosmosmedia blijkens de akte van 27 mei 2015 wist dat Omnicom een beroep op de stukken zou doen en dat Cosmosmedia, door vervolgens niets te doen, de indruk heeft gewekt dat Cosmosmedia hiertegen geen bezwaar zou hebben. Tegen de achtergrond van het conflict tussen partijen had Omnicom niet redelijkerwijs mogen afleiden dat Cosmosmedia, door niet aanstonds te protesteren, hiermee had ingestemd. Feiten of omstandigheden die voeren tot een ander oordeel zijn gesteld noch gebleken.
3.10.
Ook de stelling dat Cosmosmedia zelf haar geheimhoudingsverplichting zou hebben geschonden wordt verworpen. Wat er van die gestelde schending verder zij, deze doet niet af aan de verplichtingen van Omnicom. Omnicom heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel kunnen leiden.
3.11.
De grieven 2, 3 en 4 slagen; grief 1 behoeft verder geen behandeling. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. De vordering van Omnicom zal worden afgewezen. Omnicom zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep,
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van Omnicom af;
veroordeelt Omnicom in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van Cosmosmedia begroot op € 613,- aan verschotten en € 816,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 805,19 aan verschotten en € 2.682,- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, W.A.H. Melissen en J.M. de Jongh en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 november 2016.