ECLI:NL:GHAMS:2016:4427

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2016
Publicatiedatum
11 november 2016
Zaaknummer
200.167.981/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot extra winstaandeel en beslagkosten in civiele procedure

In deze zaak, die voortvloeit uit een eerder tussenarrest van 10 november 2015, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. W. Albers, vorderde een extra winstaandeel van € 50.000,00 van de geïntimeerden, waaronder Daico International B.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Groenewoud. De kern van het geschil was of de appellant recht had op deze extra betaling op basis van de omzet van de Argos Bar over de jaren 2011 tot en met 2015 in vergelijking met de omzet van 2009. Het hof oordeelde dat de appellant onvoldoende bewijs had geleverd dat de voorwaarden voor de extra betaling waren vervuld, aangezien de verantwoorde omzet over de jaren 2011 tot en met 2015 lager was dan die van 2009. Bovendien ontbrak het aan voldoende bewijs voor de stelling dat er sprake was van mismanagement door de geïntimeerden.

Daarnaast betoogde de appellant dat de rechtbank ten onrechte niet had beslist op zijn vordering tot vergoeding van beslagkosten. Het hof stelde vast dat de rechtbank in het vonnis geen oordeel had gegeven over deze vordering, en oordeelde dat de beslagkosten, die door de deurwaarder waren gedeclareerd, toewijsbaar waren. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank voor zover het de beslagkosten betrof en veroordeelde de geïntimeerden hoofdelijk tot betaling van € 628,10 aan de appellant. De overige vorderingen van de appellant werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I AOF
zaaknummer : 200.167.981/01
zaak- rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/543716/HA ZA 13-653
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 november 2016
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. W. Albers te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1],

wonend te [woonplaats],
2. DAICO INTERNATIONAL B.V.
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerden,
advocaat: mr. J. Groenewoud te Amsterdam.

1.Verder verloop van het geding

Partijen worden hierna wederom [appellant], [geïntimeerde sub 1] en Daico genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 10 november 2015 een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt verwezen naar dat arrest.
Ingevolge het tussenarrest heeft [appellant] op 16 februari 2016 een akte genomen en daarbij bewijsstukken in het geding gebracht. [geïntimeerde sub 1] en Daico hebben daarop bij akte van 15 maart 2016 op gereageerd.
Vervolgens hebben partijen wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1
Bij tussenarrest heeft het hof vastgesteld dat tussen partijen met name nog in geschil is of [appellant] aanspraak kan maken op een nabetaling van € 50.000,00. Daarbij is overwogen dat uit de tussen partijen gesloten overeenkomst volgt dat [appellant] recht heeft op een extra betaling van € 50.000,00 indien de gemiddelde omzet van de Argos Bar over 2011 tot en met 2015 tenminste gelijk is aan de omzet over 2009 (ad € 255.000,-) of indien sprake is van een lagere omzet als gevolg van duidelijk aanwijsbaar mismanagement door [geïntimeerde sub 1] en/of Daico. Het hof heeft vervolgens bevolen dat [geïntimeerde sub 1] en Daico aan [appellant] inzage dienen te geven in de gehele administratie van de Argos Bar, zoals die zich bij de boekhouder bevindt en bepaald dat [appellant] zich, na kennisneming van de administratie van de Argos Bar, nader zal kunnen uitlaten over de vraag of aan de voorwaarden voor betaling van het extra winstaandeel van € 50.000,00 is voldaan.
2.2
Uit de door [appellant] - na kennisneming van de administratie - genomen akte volgt dat de in de administratie verantwoorde omzet van de Argos Bar over de jaren 2011 tot en met 2015 telkens lager is geweest dan de omzet over 2009. In zijn akte heeft [appellant] de juistheid van de administratie van de Argos Bar op onderdelen betwist, een aantal omstandigheden genoemd waaruit de onjuistheid volgens hem volgt en daarbij voorts deels concreet aangegeven waarom en in hoeverre de daarin verantwoorde omzet volgens hem bijstelling behoeft. Het hof stelt vast dat, ook indien wordt uitgegaan van de juistheid van de door [appellant] gestelde volgens hem op basis van de inkoopgegevens en de gegevens betreffende de retour van emballage aantoonbare tekortkomingen en rekening wordt gehouden met de volgens hem als gevolg daarvan ten onrechte niet verantwoorde omzet, de gemiddelde omzet van de Argos Bar over de jaren 2011 tot en met 2015 nog steeds lager is dan de omzet over 2009. Dat een nader onderzoek naar hetgeen hij verder aan omstandigheden heeft genoemd zou kunnen resulteren in de vaststelling van een zodanig hogere omzet dat daarmee de hierboven onder 2.1 bedoelde drempel is behaald is door [appellant] onvoldoende feitelijk toegelicht. Dat geldt ook voor zijn standpunt voor zover dat inhoudt dat sprake zou zijn geweest van “duidelijk aanwijsbaar mismanagement”. Nu ter zake ook een voldoende concreet bewijsaanbod ontbreekt, moet als vaststaand worden aangenomen dat niet is voldaan aan de voorwaarden waaronder [appellant] recht zou hebben op een extra betaling van € 50.000,00. Het in hoger beroep nog resterende deel van de vordering van [appellant] is in zoverre niet toewijsbaar.
2.3
Met zijn zesde grief betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beslist op zijn vordering tot vergoeding van de beslagkosten. [geïntimeerde sub 1] en Daico hebben daartegenover aangevoerd dat de rechtbank wel heeft beslist, nu zij de proceskosten in eerste aanleg heeft gecompenseerd en daaronder ook de beslagkosten moeten worden begrepen. Het hof stelt met [appellant] vast dat in het vonnis waarvan beroep geen oordeel is gegeven over de vordering tot vergoeding van de beslagkosten. De beslissing van de rechtbank om de proceskosten te compenseren kan niet tevens geacht worden te zien op de beslagkosten. Nu de grief slaagt dient het hof alsnog te beoordelen of de gevorderde beslagkosten toewijsbaar zijn.
Ingevolge artikel 706 Rv kunnen de kosten van het beslag van de beslagene worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. [appellant] heeft in eerste aanleg vergoeding van de beslagkosten gevorderd als vermeld in productie 11 bij dagvaarding in eerste aanleg. Productie 11 is een declaratie van de deurwaarder voor verrichte werkzaamheden tot een bedrag van € 628,10 inclusief BTW. [geïntimeerde sub 1] en Daico hebben als verweer aangevoerd dat de beslagen ten onrechte zijn gelegd, in elk geval onder [geïntimeerde sub 1] omdat die geen partij is. Dit laatste slaagt niet. Het hof heeft in het arrest van 10 november 2015 onder rov 3.6 al overwogen dat ook [geïntimeerde sub 1] zich jegens [appellant] heeft verbonden tot nakoming van de tussen partijen gemaakte afspraken. Nu [geïntimeerde sub 1] en Daico voor het overige niet hebben gesteld dat en waarom het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig is geweest, zullen de gevorderde beslagkosten, inclusief de gevorderde hoofdelijke veroordeling, als niet, althans niet voldoende gemotiveerd betwist alsnog worden toegewezen. Het hof ziet gelet op de geringe omvang van het alsnog toe wijzen bedrag geen aanleiding te komen tot een andere beslissing over de proceskosten in eerste aanleg.
2.4
De slotsom is dat het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd voor zover daarbij de gevorderde beslagkosten zijn afgewezen. De vordering zal in zoverre alsnog worden toegewezen. De daartoe door [appellant] aangedragen grieven kunnen voor het overige niet tot toewijzing van zijn in hoger beroep nog resterende vorderingen leiden. Het vonnis waarvan beroep zal voor het overige worden bekrachtigd. Nu partijen aldus over en weer op enig onderdeel in het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten ook in hoger beroep worden gecompenseerd.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover daarbij de beslagkosten zijn afgewezen;
veroordeelt [geïntimeerde sub 1] en Daico hoofdelijk om aan [appellant] € 628,10 te betalen ter zake van de kosten van de gelegde beslagen;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
bepaalt dat elk van partijen de eigen proceskosten in hoger beroep dient te dragen;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.S. Arnold, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en A.W.H. Vink en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 november 2016.