ECLI:NL:GHAMS:2016:4420

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2016
Publicatiedatum
11 november 2016
Zaaknummer
200.071.274/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de opheffing van derdenbeslag en de verplichting tot het afleggen van een verklaring door de bank

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een hoger beroep van Llanos Oil Exploration Ltd. tegen The Royal Bank of Scotland N.V. De zaak is een vervolg op een tussenarrest van 10 april 2012, waarin het beslag op de bank was opgeheven. Het hof oordeelt dat de bank in dit geding niet kan worden veroordeeld tot het afleggen van een verklaring zoals bedoeld in artikel 477a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omdat het beslag definitief is opgeheven. De vordering van Llanos Oil is daarmee niet toewijsbaar.

Het hof verwijst naar eerdere arresten, waaronder een arrest van het Gerechtshof 's-Gravenhage van 15 oktober 2013, waarin het vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage werd bekrachtigd dat het derdenbeslag had opgeheven. De Hoge Raad heeft dit arrest bevestigd in een uitspraak van 20 februari 2015. Llanos Oil heeft geen argumenten aangedragen die zouden kunnen leiden tot herleving van het beslag, en het hof ziet geen aanleiding om terug te komen op eerdere oordelen.

De beslissing van het hof is dat het vonnis van de voorzieningenrechter wordt bekrachtigd en dat Llanos Oil als in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De kosten worden begroot op € 314,- aan verschotten en € 2.682,- voor salaris, en de kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.071.274/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank: 458446/ KG ZA 10-879 (Amsterdam)
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 november 2016
inzake
de vennootschap naar het recht van de Isle of Man
LLANOS OIL EXPLORATION LTD.,
gevestigd te Isle of Man,
appellante,
advocaat: mr. F.H.J. van Schoonhoven te Amsterdam,
tegen
THE ROYAL BANK OF SCOTLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.W. van Rijswijk te Amsterdam.

1.Verdere verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna wederom Llanos Oil en RBS genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 8 juli 2014 een (derde) tussenarrest uitgesproken. Voor het eerdere verloop van het geding in hoger beroep wordt naar dat tussenarrest verwezen.
In bedoeld tussenarrest heeft het hof de zaak aangehouden in afwachting van een door het Gerechtshof ‘s-Gravenhage in de hoofdzaak te nemen beslissing.
RBS heeft vervolgens een akte genomen. Llanos Oil heeft daarop bij akte onder overlegging van een productie gereageerd.
Partijen hebben hun zaak ter zitting van het hof van 27 september 2016 door hun voornoemde advocaten doen bepleiten, ieder aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1.
Het Gerechtshof ‘s-Gravenhage heeft bij arrest van 15 oktober 2013 het vonnis van de Rechtbank ‘s-Gravenhage bekrachtigd waarbij het door Llanos Oil ten laste van Ecopetrol S.A. onder RBS gelegd derdenbeslag - dat aanleiding is tot de onderhavige verklaringsprocedure - is opgeheven. De Hoge Raad heeft vervolgens bij arrest van 20 februari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:398) het tegen dit arrest ingestelde beroep in cassatie verworpen. Het opheffingsvonnis is daarmee onherroepelijk geworden.
Dat de beslissing van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak die Llanos Oil inmiddels tegen de Staat aanhangig heeft gemaakt wegens beweerdelijke schending van artikel 6 lid 1 van het EVRM en artikel 1 van het bij dat verdrag behorende Eerste Protocol daarin verandering zou kunnen brengen en zou kunnen leiden tot herleving van het derdenbeslag wordt ook door Llanos Oil niet verdedigd.
2.2.
Het geschil van partijen zoals dat thans nog voorligt heeft derhalve betrekking op de vraag of RBS ondanks de (definitieve) opheffing van het beslag in dit geding kan worden veroordeeld een verklaring als bedoeld in artikel 477a lid 1 Rv af te leggen. Het hof heeft over deze vraag reeds geoordeeld in zijn tussenarrest van 13 november 2012, waarin (in rechtsoverweging 2.4) is overwogen dat door de opheffing van het beslag de grondslag van de vordering van Llanos Oil is komen te ontvallen. Het hof ziet geen aanleiding om op dit oordeel terug te komen. Van een juridische grondslag waarop de vordering van Llanos Oil kan worden gebaseerd is derhalve geen sprake.
2.3.
Dit brengt mee dat de door Llanos Oil in dit geding gevorderde voorziening niet toewijsbaar is.
Voor verdere aanhouding van de zaak als door Llanos Oil verlangd bestaat geen aanleiding.
Het vonnis van de voorzieningenrechter zal worden bekrachtigd. Llanos Oil zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Llanos Oil in de kosten van het geding in hoger beroep tot op heden aan de zijde van RBS begroot op € 314,- aan verschotten en op € 2.682,- voor salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, W.A.H. Melissen en H. Koster en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 november 2016.