ECLI:NL:GHAMS:2016:4419
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Gedeeltelijke toewijzing van de vordering in hoger beroep met betrekking tot een lening en renteverplichtingen
In deze zaak, die een vervolg is op een eerder tussenarrest van 17 mei 2016, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.H.A. Lewin, heeft een vordering ingediend tegen de geïntimeerde, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.A.M. Schram. De zaak betreft een lening van ƒ 300.000, waarbij een bedrag van ƒ 256.094,= tussen partijen moet worden verdeeld. De geïntimeerde was tot 1 januari 2011 rente verschuldigd over de helft van dit bedrag en moet dit bedrag, verminderd met de waarde van het effectendepot per 1 januari 2011, terugbetalen aan de appellant. Daarnaast is de geïntimeerde nog € 9.393,91 verschuldigd op basis van twee andere vorderingen, met wettelijke rente vanaf 1 januari 2011. Het hof heeft het beroep van de geïntimeerde op opschorting verworpen en de appellant in de gelegenheid gesteld zijn totale vordering opnieuw te berekenen. De geïntimeerde heeft echter geen bewijs geleverd voor zijn stellingen en zijn verweer werd verworpen. Het hof heeft de vorderingen van de appellant gedeeltelijk toegewezen en de vorderingen van de geïntimeerde afgewezen. De kosten van het geding zijn voor de geïntimeerde, die als de overwegend in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.