ECLI:NL:GHAMS:2016:4362

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2016
Publicatiedatum
8 november 2016
Zaaknummer
23-002370-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mishandeling en brandstichting door verdachte met psychische problematiek

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Colombia in 1972, werd beschuldigd van meermalen gepleegde mishandeling en brandstichting op de afdeling Langdurige Intensieve Zorg van Inforsa. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk toebrengen van letsel aan twee medewerkers van de instelling en het opzettelijk stichten van brand in haar kamer. Tijdens de zittingen in hoger beroep werd de psychische gesteldheid van de verdachte onderzocht, waarbij deskundigen concludeerden dat zij ondanks haar stoornissen in staat was de strekking van de strafvervolging te begrijpen. Het hof oordeelde dat de verdachte de feiten had begaan, maar dat er geen omstandigheden waren die haar strafbaarheid uitsloten. De rechtbank had eerder TBS met dwangverpleging opgelegd, maar het hof oordeelde dat deze maatregel niet opportuun was, gezien de huidige behandelsetting van de verdachte. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en legde geen straf of maatregel op, omdat het opleggen van een sanctie geen strafrechtelijk doel diende. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen waren verklaard.

Uitspraak

parketnummer: 23-002370-15
datum uitspraak: 19 oktober 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 juni 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13/659227-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Colombia) op [geboortedag] 1972,
verblijvende in [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 augustus 2015 en 5 oktober 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
zij op een of meerdere tijdstippen op of omstreeks 11 februari 2013 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] (cliëntondersteuner bij Inforsa) en/of [slachtoffer 2] (groepsbegeleider bij Inforsa) op/tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden.
2:
zij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 augustus 2012 tot en met 26 december 2012 te Amsterdam opzettelijk brand heeft gesticht in haar kamer op de afdeling "Langdurige Intensieve Zorg" van Inforsa ([adres 2]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met beddengoed en/of handdoeken en/of papieren, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan dat beddengoed en/of die handdoeken en/of die papieren geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die kamer en/of de in voornoemde kamer aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Schorsing van de vervolging

De raadsvrouw van de verdachte heeft betoogd dat de vervolging van de verdachte dient te worden geschorst op de voet van artikel 16 Wetboek van Strafvordering omdat de verdachte vanwege haar psychische problematiek de strekking van de tegen haar ingestelde vervolging niet zou begrijpen. Ter terechtzitting van 12 augustus 2015 heeft het hof naar aanleiding van dit verweer nader onderzoek door een psycholoog en een psychiater gelast teneinde zich te laten informeren over de psychische gesteldheid van de verdachte. Dit heeft geresulteerd in een rapport van psycholoog [deskundige 1] van 30 januari 2016 en een rapport van psychiater [deskundige 2] van 5 februari 2016.
Hoewel de verdachte ten overstaan van [deskundige 2] te kennen heeft gegeven het onderzoek overbodig te vinden - en daaraan nauwelijks heeft meegewerkt - heeft hij ‘niet de indruk dat betrokkene de context niet begrijpt’. [deskundige 2] heeft dan ook ‘geen reden om aan te nemen dat betrokkene niet in staat zou moeten worden geacht om de strekking van de strafvervolging te begrijpen’.
Volgens [deskundige 1] is de verdachte, ondanks de bij haar vastgestelde stoornissen - schizofrenie en een verstandelijke beperking - ‘in staat haar positie in de strafzaak te begrijpen’.
De bevindingen van beide gedragsdeskundigen sluiten aan bij de eigen waarneming van het hof van (het gedrag van) de verdachte ter terechtzitting van 12 augustus 2015, waaruit naar voren kwam dat de verdachte begreep dat zij bij het hof was omdat zij werd verdacht van mishandelingen en brandstichtingen en dat zij daarvoor mogelijk TBS opgelegd zou kunnen krijgen.
Dit brengt het hof tot de slotsom dat de bij de verdachte geconstateerde ziekelijke stoornissen van haar geestvermogens niet van dien aard zijn, dat zij niet in staat is de strekking van de tegen haar ingestelde vervolging te begrijpen, zodat de vervolging niet zal worden geschorst.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
zij op 11 februari 2013 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1], cliëntondersteuner bij Inforsa, en [slachtoffer 2], groepsbegeleider bij Inforsa, tegen het hoofd heeft geslagen of gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden en voornoemde [slachtoffer 2] pijn heeft ondervonden.
2:
zij op tijdstippen in de periode van 19 augustus 2012 tot en met 26 december 2012 te Amsterdam opzettelijk brand heeft gesticht in haar kamer op de afdeling "Langdurige Intensieve Zorg" van Inforsa, [adres 2], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met beddengoed respectievelijk handdoeken en papieren, ten gevolge waarvan dat beddengoed en die handdoeken en die papieren geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die kamer en de in voornoemde kamer aanwezige goederen te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert telkens op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf of maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld en gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevolen dat zij van overheidswege wordt verpleegd.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof aan de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde dezelfde maatregel zal opleggen als de rechtbank heeft gedaan.
Het hof overweegt het volgende.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van twee medewerkers van de instelling waar zij verbleef, waarmee zij inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van die medewerkers. Voorts heeft zij tweemaal brand gesticht op haar kamer, waardoor zij gevaar voor goederen heeft veroorzaakt.
Voor de beantwoording van de vraag welke sanctie aan de verdachte zou moeten worden opgelegd, zijn in het bijzonder de psychische problematiek waarmee de verdachte te kampen heeft en de behandelingen die zij heeft ondergaan van belang.
Het hiervoor genoemde rapport van psycholoog [deskundige 1] houdt hierover het volgende in:
Betrokkene is gedurende haar vroege ontwikkeling blootgesteld geweest aan ernstige traumatische ervaringen. Deze vonden plaats in een periode die cruciaal is voor de sociaal-emotionele ontwikkeling en het ontwikkelen van een adequaat vermogen tot hechting. In haar jeugd waren er incidenten en onaangepast gedrag en vanaf haar 12e begon ze fysieke agressie te vertonen. In 1990 is zij enige tijd met een IBS opgenomen in een psychiatrische kliniek. Daarna werd ze (in 1994) wegens een psychotische ontregeling opgenomen de Valeriuskliniek. Tijdens die opname van een jaar (1994-1995) verbleef ze overwegend in de isoleercel omdat ze medicatie weigerde. Van 1995 tot 2006 verbleef betrokkene in de kliniek Walborg te Amsterdam. Ze wisselde periodes van redelijke stabiliteit af met periodes waarin zij meer psychotisch was met hallucinaties, achterdocht en impulsdoorbraken met een agressief en seksueel karakter, waarbij zij ook fysiek agressief was. Haar gedrag leidde een aantal maal tot een periode van separeerverpleging. In 2010 is zij een maand vrijwillig klinisch opgenomen. Zij heeft op basis van impulsdoorbraken verschillende personen aangevallen en geslagen. Sinds 2011 heeft betrokkene onafgebroken verbleven op de afdeling Langdurige Intensieve Zorg (LIZ) van de FPK Inforsa te Amsterdam. Het beeld met terugkerende psychoses en ernstige gedragsproblemen dat zij op de LIZ laat zien, vertoont zij in fluctuerende mate al vanaf 1994. Er zit weinig vordering in het ziektebeeld, ondanks alle geprobeerde interventies. Op basis van de recidiverende ernstige psychotische episodes kan worden gesproken van schizofrenie, een diagnose die al herhaaldelijk is gesteld.
In haar volwassenheid worden forse gedragsproblemen vermeld die ook buiten de floride psychotische episodes bestaan en niet kenmerkend zijn voor schizofrenie. De gedragsproblemen bestaan uit verbale en fysieke agressie jegens spullen en mensen en (een neiging tot) brandstichting. Daarnaast worden wisselende stemmingen beschreven, wisselende moeite met autoriteit, meer moeite met mannen dan met vrouwen (bijv. verpleegkundigen/artsen), een zwakke frustratietolerantie en impulsiviteit. Deze ontwikkeling en symptomen zouden kunnen passen bij een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline trekken. Gezien de zeer herhaaldelijk optredende psychotische episodes die sinds haar volwassenheid haar functioneren op alle levensgebieden in hoge mate bepalen en ook (een deel van) de genoemde symptomen kan verklaren, kan geen persoonlijkheidsstoornis worden vastgesteld.
Verder wordt in het huidige onderzoek een zeer laag intellectueel niveau vastgesteld, dat in ieder geval aanwezig lijkt tijdens een periode van psychisch instabiel functioneren. Gezien het lage intellectuele functioneren is zij ten tijde van een psychisch instabiele periode niet in staat tot zelfredzaamheid of zelfstandig functioneren op de verschillende levensgebieden, is zij slechts zeer beperkt leerbaar en heeft ze moeite met overzicht, plannen en organiseren.
De eerder geclassificeerde pyromanie wordt in dit onderzoek niet vastgesteld. Haar bijzondere interesse in vuur/brand kan niet los worden gezien van de bestaande ernstige psychopathologie die hierboven is beschreven. Duidelijk is dat betrokkene, samenhangend met de beschreven pathologie, grote moeite heeft met het omgaan met spanningen en veranderingen, zich slecht kan aanpassen en inflexibel is, en dat zij haar spanningen zeer inadequaat reguleert, bijvoorbeeld door te schelden, slaan, spullen te vernielen of brand te stichten.
Op grond van deze bevindingen heeft [deskundige 1] geadviseerd de verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. In een eerder onderzoek is psychiater [deskundige 3] tot hetzelfde advies gekomen (rapport van 16 april 2014, met een aanvulling daarop bij rapport van 26 juli 2014). Psycholoog [deskundige 4] kwam aanvankelijk tot het advies de verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar te achten (rapport van 27 maart 2014), maar heeft zich in een aanvullend onderzoek op het standpunt gesteld dat sprake was van sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Het hof kan zich vinden in deze adviezen en is dan ook van oordeel dat de feiten aan de verdachte slechts in sterk verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Door [deskundige 1] en [deskundige 3] is voorts - op grond van de stoornissen van de verdachte, het behandelverloop, het gevaar voor herhaling en het vereiste niveau van beveiliging om de maatschappij te beschermen tegen het gedrag van de verdachte - geadviseerd TBS met dwangverpleging op te leggen.
Het hof stelt voorop dat strikt genomen aan de voorwaarden voor oplegging van TBS met dwangverpleging is voldaan. Niettemin acht het hof oplegging van die maatregel niet opportuun, op grond van het volgende.
Uit de omtrent de verdachte opgemaakte rapporten komt naar voren dat zij zeer gebaat is bij een stabiele omgeving en dat zij snel ontregeld raakt bij veranderingen. Het Centrum voor Consultatie en Expertise heeft ten aanzien van de gewenste behandeling van de verdachte - kennelijk naar aanleiding van het aflopen van de termijn die zij op de LIZ-afdeling van Inforsa kon verblijven - in zijn verslag van 8 februari 2016 het volgende opgemerkt:
Een setting binnen SGLVG-verband (hof: sterk gedragsgestoord, licht verstandelijk gehandicapt) lijkt de meest voor de hand liggende. Bij voorkeur zou een dergelijke overplaatsing rechtstreeks vanuit de LIZ moeten plaatsvinden. Gelet op het algehele beeld lijkt voor een observatie binnen het Pieter Baan Centrum dan wel een plaatsing binnen de TBS een contra-indicatie te bestaan. Uitzondering op dit laatste vormt een traject via [adres 1], die juist gespecialiseerd is in SGLVG en van daaruit een vervolgtraject kunnen vormgeven.
Uit de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 1 augustus 2016, waarbij een machtiging tot voortgezet verblijf op grond van de Wet BOPZ is verleend, blijkt dat de verdachte op 5 juli 2016 is overgeplaatst naar [adres 1], dat zich daar sinds haar komst geen incidenten hebben voorgedaan en dat de verdachte, gezien de duur en complexiteit van haar toestandsbeeld, een lang behandeltraject bij [adres 1] nodig zal hebben.
Het hof constateert dat de verdachte thans verblijft in een instelling die gespecialiseerd is in de behandeling/begeleiding van patiënten als de verdachte. Aannemelijk is dat, zolang het toestandsbeeld van de verdachte niet wezenlijk verandert, haar verblijf in [adres 1] kan/moet blijven voortduren en dat daartoe de vereiste BOPZ-machtigingen zullen worden verleend. Het hof ziet niet in wat de toegevoegde waarde is van oplegging van een TBS met dwangverpleging, die dan bij voorkeur ten uitvoer gelegd zou moeten worden in [adres 1], mede in aanmerking genomen dat niet is betwist dat het vereiste niveau van beveiliging daar toereikend is. Voorts brengt oplegging van TBS met dwangverpleging mee dat van overheidswege een (nieuwe) beslissing tot plaatsing van de verdachte in een kliniek moet worden genomen, met als risico dat zij aan een plaatsingsprocedure wordt onderworpen en - al dan niet tijdelijk - haar plaats in [adres 1] zal kwijtraken, hetgeen geenszins bevorderlijk is voor haar psychische welzijn.
Bij deze stand van zaken ziet het hof reden af te zien van oplegging van die maatregel.
Op grond van het voorgaande moet ook overigens worden aangenomen dat met oplegging van een sanctie aan de verdachte in de onderhavige zaak geen enkel strafrechtelijk doel is gediend. Het hof acht het dan ook raadzaam te bepalen dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. R.A.F. Gerding en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. L.J.M. Klop, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
19 oktober 2016.
mr. Van Woensel, mr. Gerding en mr. L.J.M. Klop zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen
=========================================================================
[.]