ECLI:NL:GHAMS:2016:4361

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2016
Publicatiedatum
8 november 2016
Zaaknummer
23-004997-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep na onvoldoende bewijs van mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling, maar heeft in hoger beroep vrijspraak gevraagd. De tenlastelegging betrof een incident op 20 november 2012 te Zaandam, waarbij de verdachte zou hebben geslagen en/of gestompt, wat zou hebben geleid tot letsel en pijn bij het slachtoffer. Tijdens de zitting heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vrijspraak heeft gevraagd voor de verdachte. Het hof heeft de verklaringen van getuigen en de aangeefster zorgvuldig gewogen. De verklaringen waren tegenstrijdig en er was onvoldoende overtuigend bewijs om de verdachte te veroordelen. De getuigenverklaringen gaven geen eenduidig beeld van de gebeurtenissen, en de verdachte ontkende de beschuldigingen. Het hof concludeerde dat er weliswaar wettig bewijs aanwezig was, maar dat dit niet voldoende overtuiging bood om tot een bewezenverklaring te komen. Daarom heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

parketnummer: 23-004997-15
datum uitspraak: 5 oktober 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 26 november 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15/024491-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 oktober 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 november 2012 te Zaandam, gemeente Zaanstad opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), (met kracht) op/tegen het hoofd en/of (elders) op/tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken.

Vrijspraak

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat er onvoldoende overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Volgens de aangifte zou de verdachte op 20 november 2012 tussen 10.30 en 11.00 uur aangeefster op het schoolplein van het regiocollege te Zaandam met zijn vlakke hand tegen het gezicht hebben geslagen. De verbalisant die de aangifte heeft opgenomen, heeft in een aanvullend proces-verbaal van 6 januari 2013 verklaard dat hij zich niet kon herinneren dat hij letsel in het gezicht van aangeefster had geconstateerd.
Op 7 december 2013 heeft [getuige 1], een klasgenote van aangeefster, verklaard dat zij gezien had dat de verdachte de aangeefster in haar gezicht sloeg. Zij heeft geen letsel waargenomen. Op 23 juni 2015 is [getuige 1] door de rechter-commissaris gehoord. Zij verklaarde dat zij voor dit verhoor de aangeefster had gebeld om te vragen hoe het zat omdat zij dat zelf niet meer wist. Toen de aangeefster haar vertelde dat de verdachte haar had geslagen, kon [getuige 1] zich dat niet meer herinneren.
Op 25 augustus 2015 heeft de aangeefster bij de rechter-commissaris haar verklaring, dat zij was geslagen door de verdachte, herhaald. Zij ontkende [getuige 1] telefonisch te hebben gesproken.
Op 14 juli 2016 heeft de getuige [getuige 2] bij de raadsheer-commissaris verklaard dat er volgens hem die dag tussen 10:00 en 11:00 uur niets was gebeurd.
De verdachte heeft ontkend dat hij aangeefster heeft geslagen. Hij stelt dat de aangifte is ingegeven door eerdere onenigheid tussen de aangeefster en hemzelf.
Naar het oordeel van het hof is weliswaar wettig bewijs voorhanden dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, maar het hof heeft niet de benodigde overtuiging bekomen, nu de bewijsmiddelen twijfel laten over hetgeen zich op 20 november 2012 heeft afgespeeld. Derhalve moet de verdachte worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. R.A.F. Gerding en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. L.J.M. Klop, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
5 oktober 2016.
mr. Van Woensel, mr. Gerding en mr. Klop zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen