In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 november 2016 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding. De appellant, vertegenwoordigd door mr. H.F.C. Hoogendoorn, heeft een vordering ingesteld tegen Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V. en Nationale-Nederlanden Bank N.V., vertegenwoordigd door mr. J.M. Atema en mr. C. Verbrokken. De appellant vorderde primair de verwijdering van zijn persoonsgegevens uit het Extern Verwijzingsregister (EVR) en subsidiair een beperking van de registratie in de tijd. Daarnaast vorderde hij een verbod op de executoriale verkoop van zijn woning. De voorzieningenrechter had in eerste aanleg de vordering tot verwijdering afgewezen, maar de registratie in het EVR beperkt tot 25 mei 2018. Het hof oordeelde dat de registratie van de appellant in het EVR gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden van de zaak, en dat de vordering tot verbod op executie gedeeltelijk werd toegewezen. De appellant kreeg de gelegenheid om een koper voor zijn woning te zoeken tot 4 december 2016. Het hof bekrachtigde de beslissing van de voorzieningenrechter voor het overige en verwees de kosten van het geding in principaal en incidenteel hoger beroep.