3.1.Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) Lirema heeft BAM opdracht gegeven tot het vervaardigen van het ontwerp en de realisatie van dat ontwerp aangaande een parkeergarage in twee lagen aan de Mauritskade te ‘s-Gravenhage, naast het gebouw van Panorama Mesdag, tegen een aanneemsom van € 6.500.000,=.
(ii) Bij de realisatie van de bouwkuip voor de parkeergarage is het gebouw van Panorama Mesdag meer verzakt dan voorzien. Door onder meer de discussie tussen partijen over die verzakking, inclusief gevoerde arbitrageprocedures, heeft de bouw van de parkeergarage gedurende langere tijd stilgelegen.
(iii) Bij een tussen partijen door de Raad van Arbitrage voor de Bouw (verder: Raad van Arbitrage) gewezen scheidsrechterlijk vonnis in hoger beroep van 31 mei 2011 (verder ook: het appelvonnis in het spoedbodemgeschil) heeft het appelscheidsgerecht in rechtsoverweging 49 overwogen:
“Aldus is voldoende komen vast te staan dat de aan het rotondegebouw van Panorama Mesdag opgetreden zettingen een gevolg zijn van de door aanneemster [BAM, hof] gekozen uitvoeringsmethode in combinatie met fouten bij de uitvoering en dat er in zoverre sprake is van uitvoeringsfouten aan de zijde van aanneemster op grond waarvan aanneemster aansprakelijk is voor de als gevolg van die uitvoeringsfouten door opdrachtgeefster [Lirema, hof] geleden vertragingsschade.”,
en in rechtsoverweging 52:
“Appelarbiters zijn dan ook van oordeel dat, gelijk opdrachtgeefster stelt, de meerkosten voor de vertraging voor rekening van aanneemster komen.”
(iv) Ten aanzien van door Lirema in verband met de vertraging gevorderde schadevergoeding, heeft het appelscheidsgerecht in rechtsoverweging 19 overwogen:
“Gegeven dat opdrachtgeefster eerst in hoger beroep een concreet bedrag aan schadevergoeding vordert, alsmede in aanmerking nemende de aard en omvang van die gevorderde schadevergoeding, zijn appelarbiters, ook gelet op de beginselen van een behoorlijke procesorde, in redelijkheid van oordeel dat dit specifieke onderdeel van de vordering van opdrachtgeefster dient te worden verwezen naar de gewone arbitrageregeling, zodat partijen zich in twee feitelijke instanties (eerste aanleg en indien gewenst in een hoger beroepsprocedure) op een deugdelijke wijze over die vordering en de stellingen van de respectievelijke wederpartij daaromtrent kunnen uitlaten. Aldus wordt beslist.”
( v) Het werk is opgeleverd op 1 juni 2012.
(vi) Paragraaf 42 lid 2 van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (verder: UAV 1989) luidt – voor zover relevant – als volgt:
“1. De opdrachtgever kan wegens te late oplevering van het werk aan de aannemer kortingen op de aanneemsom opleggen. (…)
2. Het bedrag der kortingen wordt in het bestek bepaald. Bij gebreke van zodanig bepaling bedraagt het 75 gulden per dag.(…)”.
(vii) Lirema heeft haar vertragingsschade en/of de meerkosten van de vertraging begroot op € 6.274.000,= en deze posten – onder verwijzing naar de hiervoor onder (iv) vermelde verwijzing naar de gewone arbitrageprocedure – in een gewone arbitrageprocedure voor de Raad van Arbitrage gevorderd. BAM heeft verweer gevoerd en een beroep gedaan op het bepaalde in paragraaf 42 lid 2 van de UAV 1989. Lirema heeft daartegen ingebracht dat aan dat verweer voorbij moet worden gegaan, omdat de desbetreffende algemene voorwaarde voor haar onredelijk bezwarend is en zij haar vernietigt (artikel 6:233 j▫ 6:234 BW), althans BAM daarop geen beroep toekomt in het licht van artikel 6:248 BW, althans Lirema recht heeft op aanvullende schadevergoeding (artikel 6:94 lid 2 BW).
(viii) Bij een tussen partijen door de Raad van Arbitrage gewezen scheidsrechterlijk vonnis van 11 januari 2013 hebben arbiters in eerste aanleg geoordeeld dat BAM zich met succes kan beroepen op paragraaf 42 lid 2 UAV 1989. Het scheidsgerecht heeft de - op die grond - gefixeerde schadevergoeding voor de vertraging in de oplevering met drie jaar en negen maanden berekend op € 31.903,13.
(ix) Lirema is van dit scheidsrechterlijk vonnis in hoger beroep gekomen. Bij het daarop door de Raad van Arbitrage gewezen scheidsrechterlijk vonnis in hoger beroep van 28 februari 2014 (verder ook: het bestreden appelvonnis) heeft het appelscheidsgerecht geoordeeld dat de grieven van Lirema, gericht tegen het oordeel over het beroep van BAM op paragraaf 42 lid 2 van de UAV 1989, niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kunnen leiden. Naast de gefixeerde schadevergoeding heeft het appelscheidsgerecht vergoeding van een deel van de gevorderde, niet aan overschrijding van de bouwtijd gerelateerde, schade toegewezen. Na verrekening met het bedrag van de in reconventie toegewezen vordering tot betaling van de aanneemsom, is Lirema veroordeeld tot betaling aan BAM van € 4.894.691,31 met rente en kosten.
( x) Het appelscheidsgerecht heeft, voor zover van belang, als volgt overwogen (‘opdrachtgeefster’ is Lirema en ‘aanneemster’ is BAM):
“
de beoordeling van het geschil
in het principaal appel
Grief I
“Ten onrechte hebben arbiters overwogen dat wilsovereenstemming zou bestaan over de toepasselijkheid van par. 42 lid 2 UAV ‘89 (r.o. 26)
22. In haar toelichting op deze grief betoogt opdrachtgeefster (…) dat:
(…)
B. par. 42 UAV 1989 niet geschreven is voor de onderhavige situatie;
C. geen wilsovereenstemming over enige exoneratie bestaat (en mitsdien ook niet over toepasselijkheid van par. 42 lid 2 UAV ‘89).
(…)
24. In de memorie van eis in de eerdere spoedbodemprocedure (…) heeft opdrachtgeefster onvoorwaardelijk gesteld “
dat de DNR en de UAV van toepassing zijn op de tussen Partijen gemaakte afspraken.” Arbiters hebben in dat geschil vervolgens overwogen: “
Na een eerder verschil van opvatting daarover zijn partijen het erover eens dat de DNR en de UAV op hun rechtsverhouding van toepassing zijn.” Ook appelarbiters (…) zijn daar bij de behandeling van het spoedbodemgeschil in hoger beroep van uitgegaan.
25. De beide voormelde vonnissen (…) zijn in kracht van gewijsde gegaan.
26. Vervolgens heeft opdrachtgeefster in het thans aan de orde zijnde geschil in eerste aanleg gesteld:
“(etc.) een parkeergarage moet ontwerpen en bouwen voor de vaste aanneemsom van € 6.500.000,-- en dat de DNR en UAV hierop van toepassing zijn”.
27. Onder deze omstandigheden zijn appelarbiters met aanneemster van oordeel dat op grond van het bepaalde in artikel 236 lid 1 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering aan de toepasselijkheid van de UAV 1989 (met inbegrip van par. 42 lid 2 daarvan) op de (volledige) overeenkomst tussen partijen niet (meer) kan worden getornd. Opdrachtgeefster heeft dit eerder in rechte – zelfs nog tot in dit geschil in eerste aanleg – ook gaaf en uitdrukkelijk en zonder enig voorbehoud erkend. De UAV 1989 (met inbegrip van par. 42 lid 2 daarvan) zijn dan ook onverkort op de overeenkomst tussen partijen van toepassing.
28. Opdrachtgeefster stelt voorts dat artikel UAV 1989 (indien wel van toepassing) ziet op “
de (min of meer) normale situatie dat een bouwwerk later wordt opgeleverd dan voorzien” en op “
vertraging in de uitvoering”. Dat is hier volgens opdrachtgeefster echter niet aan de orde: er is – zo stelt zij – sprake van ontwerp- of uitvoeringsfouten en van beëindiging door aanneemster in onvoltooide staat. De vordering ter zake van de daaruit voortvloeiende schade kent daarom – aldus opdrachtgeefster – andere grondslagen dan “te late oplevering”.
29. Ook dit standpunt van opdrachtgeefster, inhoudende dat UAV par. 42 niet is geschreven voor onderhavige situatie, volgen appelarbiters niet. Genoemd artikel kent, anders dan opdrachtgeefster kennelijk wil betogen, voor toepasselijkheid ervan geen onderscheid in oorzaken van een uiteindelijke te late oplevering van het werk. Te late opleveringen of vertragingen in de uitvoering hebben veelal verschillende achterliggende oorzaken, waaronder mogelijk ook (herstel van) ontwerp- of uitvoeringsfouten of het (tijdelijk) verlaten van het werk door aanneemster. Dat doet in beginsel niet af aan de toepasselijkheid en aan de werking van UAV 1989 par 42.
(…)
“Ten onrechte is in het vonnis in eerste aanleg overwogen dat [aanneemster] een beroep kan doen op de aansprakelijkheidsbeperking van par. 42 UAV ‘89 (…)”
“Ten onrechte is in het vonnis in eerste aanleg overwogen dat het beroep op aanvulling van de contractuele boete ingevolge artikel 6:94 lid 2 BW niet slaagt (…)”
49. Appelarbiters zien (…) termen aanwezig deze grieven gezamenlijk te bespreken. (…)
52. Voorts bestrijdt opdrachtgeefster in haar toelichting dat de schuld van aanneemster niet als grove schuld moet worden gekwalificeerd.
53. Appelarbiters overwegen dat bij de beoordeling van het antwoord op de vraag of artikel 6:248 lid 2 BW dient te leiden tot het buiten toepassing laten van een contractuele bepaling niet alleen de omstandigheden, waarop de partij die het beding buiten toepassing gelaten wil zien, zich heeft beroepen, doch ook de omstandigheden, waarop die partij zich niet heeft beroepen (doch haar wederpartij wel), een rol spelen.
54. Een dragende overweging van arbiters in eerste aanleg is hier dat weliswaar sprake is van een grote discrepantie tussen gefixeerde en de werkelijke (gestelde) schade, doch dat dit verschil tussen de gefixeerde schade per dag en de (gestelde) werkelijke schade per dag (rente- en exploitatieverliezen) voor opdrachtgeefster voorzienbaar was. Daarom reeds is er volgens arbiters in eerste aanleg geen reden waarom aanneemster niet te goeder trouw een beroep op de ongewijzigde bepaling van UAV 1989 par. 42 lid 2 zou mogen doen. Tegen die dragende overweging en tegen dat oordeel richt zich deze grief van opdrachtgeefster niet.
55. Opdrachtgeefster richt zich in haar toelichting (ter zake van de omstandigheden waarop zij zich beroept) vooral op de duur van de bouwtijdoverschrijding en op de door haar gestelde mate van verwijtbaarheid van aanneemster ter zake van het ontstaan en het voortduren van die overschrijding. In dit verband noemt opdrachtgeefster (kort en zakelijk samengevat):
o aanneemster heeft het werk gestaakt en heeft het slechts al gevolg van een veroordeling door de Raad weer hervat;
o ondeskundige uitvoering door aanneemster waaronder afwijken van het eigen werkplan;
o onvoldoende rapportering, waardoor analyse van fouten onmogelijk was;
o het weigeren door aanneemster van medewerking aan onderzoeken.
Als grove nalatigheid noemt opdrachtgeefster nog meer specifiek: het door aanneemster vertrouwen op sonderingsgegevens van andere locaties en het niet sonderen ter plaatse van de te realiseren parkeergarage.
56. Appelarbiters zijn echter met aanneemster van oordeel dat waar sprake is van uitvoeringsfouten, daarmee nog niet vast staat dat die fouten ook automatisch kunnen worden gekwalificeerd als grove schuld. Appelarbiters zijn van oordeel dat opdrachtgeefster – ook in dit hoger beroep – onvoldoende heeft gesteld, laat staan aangetoond, dat het verwijtbaar tekortschieten van aanneemster, wat daar ook van zij, nu juist dat predicaat verdient.
57. Voorts is ook voor appelarbiters niet komen vast te staan dat de lange duur van de uitloop van de bouwtijd meer dan in geringe mate moet worden gezocht in de door opdrachtgeefster genoemde oorzaken, zoals het door aanneemster (tijdelijk) verlaten van het werk of door het door opdrachtgeefster gestelde “achterover leunen” van aanneemster.
58. Nadat werd vastgesteld dat het pand van Panorama Mesdag te veel (althans te snel) zakte, heeft de gemeente zich op het standpunt gesteld dat eerst de kap van Panorama Mesdag (aanvullend) moest worden verstevigd en dat daarna (in die volgorde) aan de buitenzijde van de palenwand (van de parkeergarage) een groutscherm zou moeten worden aangebracht. De versteviging van de kap was gereed in april 2009, waarna de gewenste aanpassing van de fundering het kritieke pad ging bepalen. De vergunning daarvoor was door aanneemster al in 2008 aangevraagd en werd in augustus 2009 verleend, waarna beide partijen hebben samengewerkt om het eigenlijke werk zo snel mogelijk te kunnen hervatten. Daartoe moest opdrachtgeefster (in verband met te verkrijgen toestemming) een nieuwe samenwerkingsovereenkomst met Panorama Mesdag sluiten, die er pas op 18 maart 2010 kwam, behoudens nog te bereiken overeenstemming over een aanvullend protocol. Vanaf augustus 2010 is de grouting door aanneemster uitgevoerd en in november 2010 is het eigenlijke werk hervat.
59. Appelarbiters leiden uit deze feitelijke gang van zaken af dat van “achterover leunen” door aanneemster niet of nauwelijks sprake is geweest, nog daargelaten dat een dergelijke door opdrachtgeefster gestelde houding – gezien het kritieke pad – geen aanwijsbare bijdrage heeft geleverd aan de uiteindelijk bouwtijdoverschrijding, althans geen zodanige bijdrage dat die tot gevolg zou moeten hebben dat:
o artikel 6:248 lid 2 BW het buiten toepassing laten van UAV 1989 par. 42 lid 2 met zich zou moeten brengen;
o het aanvullen van de korting op grond van artikel 6:94 BW met zich zou moeten brengen.
Datzelfde geldt voor het enige tijd “van het werk lopen” door aanneemster, nu er gedurende die tijd – door andere oorzaken, verband houdende met het kritieke pad – feitelijk geen werk in uitvoering was of had kunnen zijn.
60. Ook in de toelichting op deze grief komt opdrachtgeefster weer terug op het volgens haar niet van toepassing zijn van de UAV 1989, hier meer in het bijzonder par. 42 lid 2 daarvan. De omstandigheid dat de toepasselijkheid van de UAV 1989 is geïnstigeerd door een adviserend ingenieur van opdrachtgeefster brengt - aldus opdrachtgeefster - niet mee dat de wil van opdrachtgeefster gericht zou zijn op onvoorwaardelijke toepasselijkheid van de UAV 1989.
61. Appelarbiters verwijzen ook hier kortheidshalve naar wat zij hebben overwogen en beslist over de gerechtelijke erkentenis van de toepasselijkheid in de rechtsoverwegingen 23 t/m 27 (…)
62. De grieven IV en V leiden niet tot vernietiging van het bestreden vonnis.
in het incidenteel appel
(…)
opnieuw rechtdoen ten aanzien van grief II
70. Nu grief II van opdrachtgeefster slaagt, dienen appelarbiters te beslissen over de vorderingen van opdrachtgeefster, in zoverre die – volgens opdrachtgeefster – niet gerelateerd zijn aan de overschrijding van de contractuele bouwtijd.
(…)
i. Overeenkomst Panorama Mesdag € 123.000,00
93. Deze vordering ziet op de door opdrachtgeefster begrote kosten voor twee parkeerplaatsen, die zij als “geste” ter beschikking heeft gesteld aan Panorama Mesdag, ter verkrijging – volgens opdrachtgeefster – van de medewerking van Panorama Mesdag aan het op haar naast de bouwput gelegen terrein uitvoeren van (herstel-)werkzaamheden.
94. Aanneemster heeft onder andere bestreden, dat er sprake is van een aanwijsbaar oorzakelijk verband tussen deze kosten en de aan aanneemster verweten dan wel toegerekende ontwerp- en uitvoeringsfouten.
95. Appelarbiters volgen aanneemster in haar voormeld verweer. Opdrachtgeefster had een samenwerkingsovereenkomst met Panorama Mesdag. Voor appelarbiters is – na betwisting door aanneemster – niet komen vast te staan dat de “geste” van opdrachtgeefster naar Panorama Mesdag een direct en redelijkerwijs te verwachten gevolg is van de ontwerp- en uitvoeringsfouten van aanneemster.
96. Op Panorama Mesdag lag – naar het oordeel van de appelarbiters – reeds een verplichting tot medewerking op grond van de samenwerkingsovereenkomst, zodat door opdrachtgeefster geen adequate verklaring is gegeven voor de noodzaak van de voormelde geste. Bovendien heeft opdrachtgeefster aanneemster op geen enkel moment deelgenoot gemaakt van haar voornemen om – ter verkrijging van medewerking – parkeerplaatsen weg te geven. Indien en voor zover Panorama Mesdag oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van haar positie om deze voordelen te bedingen, bestaat geen grond om de gevolgen daarvan ten laste van aanneemster te brengen.
97. Appelarbiters wijzen deze vordering van opdrachtgeefster dan ook af.”
(xi) Het bestreden appelvonnis is op 3 maart 2014 gedeponeerd ter griffie van de rechtbank Amsterdam.