Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
- memorie van grieven, met een productie;
- memorie van antwoord, eveneens met een productie.
2.De feiten
3.De beoordeling
De uitspraak van de Commissie is voor de werkgever bindend”. Met “Commissie” wordt hier gedoeld op de hiervoor onder 3.1 sub (iv) aangeduide Commissie van Beroep (hierna weer: de Commissie). Volgens de Stichting brengt deze bepaling niet met zich dat zij gebonden is aan het oordeel van de Commissie als vervat in haar beslissing van 13 januari 2014 (zie hiervoor onder 3.1 sub (iv)). Het hof volgt de Stichting daarin niet. In de uitleg van de bewuste CAO-bepaling zoals de Stichting die voorstaat komt er geen enkele betekenis toe aan die bepaling (in het geval die ongunstig is voor de werkgever), hetgeen op zich al een niet erg voor de hand liggende uitleg van de bepaling is. Daar komt bij dat de bepaling op zich duidelijk is: voor de werkgever, in dit geval de Stichting, is de uitspraak van de Commissie bindend. Weliswaar kan de omstandigheid dat een werkgever het oordeel van de Commissie naast zich neerlegt niet de nietigheid van een ontslag met zich brengen (daaraan staat het gesloten stelsel van opzeggings- en beëindigingsmogelijkheden in de weg), maar dat laat onverlet de mogelijkheid de werkgever op grond van bedoelde CAO-bepaling gebonden te achten aan oordelen van de Commissie op basis waarvan een beroep van een werknemer gegrond wordt geacht. De arresten van de Hoge Raad waarop de Stichting heeft gewezen verzetten zich geenszins tegen een zodanige uitleg van meerbedoelde CAO-bepaling. Zij zien beide op de positie van de werknemer: in het arrest van 31 mei 1996 (NJ 1996/693) werd geoordeeld dat een werknemer niet gebonden is aan een uitspraak van de Commissie (en het hem - bij een voor hem negatief oordeel van de Commissie – vrijstaat alsnog het oordeel van de gewone rechter te vragen) en het arrest van 9 november 2001 (NJ 2001/692) bepaalde dat een werknemer niet, op straffe van niet-ontvankelijkheid bij de gewone rechter, verplicht is eerst het oordeel van de Commissie in te roepen. Dat artikel 52 WVO te zien valt als een bekostigingsvoorwaarde staat evenmin in de weg aan de hiervoor aangeduide uitleg van de bewuste CAO-bepaling. Niets wijst erop dat de CAO-bepaling - die in tekst ook afwijkt van die van artikel 52 WVO - slechts beoogt een overzetting van de WVO-bepaling te zijn. Een dergelijke bedoeling ligt ook daarom niet voor de hand, waar de bekostigingsvoorwaarde het oog heeft op de verhouding overheid versus school.