3.1.Het gaat in deze zaak om het volgende.
( a) [appellant] heeft van oktober 1984 tot juni 2012 van (de rechtsvoorganger van) Ymere de woning gehuurd aan de [adres] (verder: de woning), tegen een laatst verschuldigde huurprijs van € 230,= per maand. In de periode van (ten minste) 1996 tot 2000 heeft [appellant] verbouwingen aan de woning uitgevoerd.
( b) Op verzoek van [appellant] heeft [A] van Netwerk Makelaardij op 8 juni 2012 de meerwaarde van de woning na verbouwing en na afschrijving van materialen en/of toevoegingen getaxeerd op € 12.500,= (verder: de waarde verklaring).
( c) Bij brief van 14 juni 2012 heeft de toenmalige advocaat van [appellant] , onder overlegging van de waarde verklaring, Ymere verzocht haar standpunt kenbaar te maken met betrekking tot de meerwaarde van de woning.
( d) In reactie daarop heeft Ymere bij brief van 9 augustus 2012 [appellant] laten weten de door hem gevraagde vergoeding niet te zullen betalen.
( e) Van september 2004 tot en met mei 2005 is tussen partijen herhaaldelijk gecorrespondeerd en gesproken over door [appellant] van zijn benedenburen ondervonden (geluid)overlast.
( f) Bij inleidende dagvaarding van 10 juni 2014 heeft [appellant] de betaling van Ymere gevorderd van een bedrag van € 12.500,=, daartoe stellende dat hij in de periode van 1998 tot 2000 de kwaliteit van de woning heeft verbeterd, dat de waarde daarvan per 8 juni 2012 op grond van de waarde verklaring moet worden gesteld op € 12.500,= en dat hij, na het einde van de huur, op grond van het bepaalde in art. 7:216 BW jo art. 6:212 BW jegens Ymere aanspraak heeft op de betaling van dat bedrag. Bij verstekvonnis van 7 juli 2014 (verder: het verstekvonnis) heeft de kantonrechter de vordering toegewezen. Op het daartegen door Ymere ingestelde verzet heeft de kantonrechter bij het bestreden vonnis het verstekvonnis vernietigd, Ymere veroordeeld tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 750,=, die veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard, het meer of anders gevorderde afgewezen en de proceskosten tussen partijen geheel gecompenseerd.
3.2.1.Grief 1 in principaal appelhoudt in dat de kantonrechter in overweging 10 van het bestreden vonnis ten onrechte heeft geoordeeld dat Ymere na het vertrek van [appellant] de (gas- en elektra) installatie heeft vervangen en dat de cv-ketel was afgeschreven.
3.2.2.Een e-mail van Innax Gebouw & Omgeving (verder: Innax) aan Ymere van 15 juni 2012 luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
“Op jouw verzoek is extra aandacht gegeven aan de CV en elektrische installatie van de woning aan de [adres] i.v.m. zelfwerkzaamheden van de vorige bewoner.
Hierbij alvast de bevindingen van de inspecteur:
CV-ketel:
• Bouwjaar CV-ketel 1992 (gedateerd).
• CV-ketel betreft een VR, zonder elektronische ontsteking.
• Ten tijde van de keuring vertoonde de ketel gebreken, warmwater temperatuur komt niet boven de 30’C en de branders branden onregelmatig.
Elektrische Installatie:
• Gevaarlijke situaties bij niet afgedopte bedradingen.
• Verlichting bij de entree is niet uit te schakelen.
• Plaatselijk loszittende schakelmateriaal.
Gasinstallatie:
• Lekkage gasleiding t.p.v. de gaskraan ten behoeve van het gascomfort, verde-re metingen op de gasdichtheid van het overige leidingwerk was niet mogelijk.
Een gasdichtheidsmeting na herstel van deze lekkage is nodig om de gasdichtheid van het overige leidingwerk te controleren.
(…)
Vanwege bovengeplaatste opmerkingen heeft de inspecteur de elektriciteit uitgeschakeld en gaskraan dichtgedraaid.”
3.2.3.[appellant] heeft de juistheid van deze bevindingen van Innax niet althans niet voldoende gemotiveerd betwist, reden waarom het hof van de juistheid ervan uitgaat.
3.2.4.Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat op grond de bevindingen van Innax genoegzaam vaststaat dat de cv-ketel als afgeschreven moet worden beschouwd, ook als [appellant] deze (niet in 1992 maar pas) in 1999 heeft geplaatst, zoals hij stelt. [appellant] betwist bovendien niet dat Ymere de cv-ketel na zijn vertrek uit de woning heeft vervangen. In het midden kan blijven of Ymere op grond van de bevindingen van Innax de gas- en elektra installatie heeft vervangen, evenals de door [appellant] in zijn toelichting op de grief ampel besproken vraag of hem van de slechte staat van de installatie een verwijt valt te maken. Het gaat in dit geding immers slechts om de vraag of [appellant] recht heeft op een vergoeding wegens waardevermeerdering in verband met door hem aangebrachte wijzigingen aan de woning. In dat verband heeft [appellant] bij de inleidende dagvaarding onder meer gesteld dat hij in de woning een hoge rendementsketel heeft geplaatst voor verwarming en warm water en dat de verouderde elektrische installatie in het gehele huis is vernieuwd. Op grond van de bevindingen van Innax oordeelt het hof dat aan deze wijzigingen ten tijde van het einde van de huur geen relevante waarde meer kon worden toegekend. Niets van wat [appellant] verder nog heeft aangevoerd kan, indien al feitelijk juist, tot een andere conclusie leiden. Om die reden treft de grief geen doel.
3.3.1.Met
grief 2 in principaal appelkomt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter, eveneens gegeven in overweging 10 van het bestreden vonnis, dat ook voor de overige door [appellant] aangebrachte voorzieningen geldt dat de (meer)waarde daarvan niet op een noemenswaardig bedrag is te begroten omdat die voorzieningen inmiddels zijn verwoond en dat de omstandigheid dat Ymere de opvolgend huurder meer huur kan vragen het gevolg is van de huurprijsontwikkeling en niet van de door [appellant] aangebrachte voorzieningen. [appellant] betoogt dat de kantonrechter ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat Ymere de opvolgend huurder van de woning een hogere huur in rekening heeft kunnen brengen omdat het aantal punten (in het kader van het waarderingsstelsel voor zelfstandige woonruimte) van de woning is vergroot dankzij de door [appellant] aangebrachte voorzieningen, in het bijzonder de aanleg van radiatoren in de drie slaapkamers, de gang en de zolderkamer, de verlenging van het aanrechtblad en het aanbrengen van wastafels in twee slaapkamers en in het toilet. Door deze hogere huur is Ymere volgens [appellant] (vijf jaar na zijn vertrek) mogelijk tot een bedrag van € 3.525,60 verrijkt.
3.3.2.Het hof stelt vast dat Ymere reeds in eerste aanleg heeft gesteld dat na de oplevering van de woning door [appellant] allerhande werkzaamheden noodzakelijk waren die tot gevolg hadden dat de woning enkele maanden, te weten tot december 2012, niet kon worden verhuurd, alsmede dat Ymere van de nieuwe huurder heeft bedongen dat deze de door [appellant] uitgevoerde wijzigingen als ZAV (zelf aangebrachte veranderingen) accepteert, met als gevolg dat Ymere deze zaken niet zal onderhouden en deze bij een eventueel defect zal vervangen door standaardmateriaal. [appellant] heeft een en ander niet (voldoende gemotiveerd) betwist. Verder staat vast dat de door [appellant] aangebrachte wijzigingen ten laatste in het jaar 2000, dus ruim twaalf jaar voor het einde van de huurovereenkomst, hebben plaatsgevonden en dat [appellant] daarvan tot het einde van de huur zelf heeft kunnen profiteren. Tegen deze achtergrond heeft [appellant] onvoldoende toegelicht zijn (door Ymere betwiste) stelling dat Ymere is verrijkt doordat zij de door hem aangebrachte wijzigingen in het puntenaantal heeft verdisconteerd en/of door die wijzigingen een hogere huur van de opvolgend huurder heeft kunnen bedingen. Bovendien heeft [appellant] niet gesteld dat hij als gevolg hiervan is verarmd en dat de eventuele verrijking van Ymere ongerechtvaardigd is. Ook deze grief faalt derhalve.