Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant sub 1] ,
[appellante sub 2],
1.[geïntimeerde sub 1] ,
[geïntimeerde sub 2],
1.Het verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.De beoordeling
b,
cen
dgenoemde bevelen bepaald dat ter zake bij niet nakoming een dwangsom wordt verbeurd van € 250,= per dag met een maximum van € 10.000,=.
b,
cen
dte voldoen op straffe van verbeurte van een ten opzichte van het (hiervoor onder 3.1 sub (vi) genoemde) dictum onder
ete verhogen dwangsom van € 2.500,= per dag, met een maximum van € 250.000,=. Zij hebben daartoe gesteld, kort gezegd, dat [appellanten] niet aan het vonnis van 8 juli 2015 hebben voldaan, dat de bij dat vonnis bepaalde en inmiddels geheel verbeurde dwangsommen niet effectief zijn gebleken, dat niet meer te verwachten is dat [appellant sub 1] hun verplichtingen tot verwijdering van de overbebouwing vrijwillig zullen nakomen en dat het daarom proportioneel en redelijk is om opnieuw, maar dan een hogere dwangsom te verbinden aan de hiervoor genoemde veroordelingen onder
b,
cen
d. [appellanten] hebben tegen deze vordering verweer gevoerd en in reconventie gevorderd, kort gezegd, [geïntimeerden] te verbieden dwangsommen te vorderen en te innen voor iedere keer dat [appellanten] zich in hun voortuintje bevinden en [geïntimeerden] te veroordelen tot terugbetaling van de reeds geïnde dwangsommen. Zij hebben daartoe gesteld, kort gezegd, dat [geïntimeerden] ten onrechte stellen dat elke keer als [appellanten] zich in hun voortuintje bevinden dan wel hun hekje afstoffen sprake is van overtreding van wat de rechtbank heeft bepaald en op grond daarvan een dwangsom van € 250,= wordt verbeurd. [geïntimeerden] hebben tegen deze vordering verweer gevoerd.
b,
cen
dhebben voldaan, dat het maximum aan te verbeuren dwangsommen is bereikt en dat het hof bij arrest van 17 mei 2016 de incidentele vordering tot schorsing van de executie van het vonnis van 8 juli 2015 heeft afgewezen. Als nieuw feit dat aan de executie van het vonnis van 8 juli 2015 in de weg staat voeren [appellanten] aan dat het litigieuze pad niet in eigendom is overgedragen aan [geïntimeerden] Volgens de voorzieningenrechter is dat echter wel het geval, zodat het vonnis van 8 juli 2015 ter zake van de eigendomspretenties van [geïntimeerden] met betrekking tot het litigieuze pad niet klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust. Nu gebleken is dat de dwangsom zoals in het vonnis van 8 juli 2015 bepaald een onvoldoende prikkel vormt tot naleving van de bedoelde veroordelingen onder
b,
cen
d, wordt daaraan – voor het geval van niet nakoming – een dwangsom gekoppeld van € 500,= per dag met een maximum van € 25.000,=. De voorzieningenrechter heeft in reconventie, kort gezegd, overwogen dat [appellanten] geen dwangsommen verbeuren zolang zij binnen het hekwerk blijven, zodat de vordering op dit punt moet worden toegewezen, terwijl de vordering van [appellanten] om [geïntimeerden] te veroordelen tot terugbetaling van de reeds geïnde dwangsommen als niet nader onderbouwd dient te worden afgewezen. Op grond van een en ander heeft de voorzieningenrechter in conventie [appellanten] veroordeeld om uiterlijk binnen twee maanden na betekening van het vonnis aan de bedoelde veroordelingen onder
b,
cen
dte voldoen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,= per dag, met een maximum van € 25.000,=, en in reconventie [geïntimeerden] verboden dwangsommen te vorderen en te innen voor iedere keer dat [appellanten] zich in hun voortuintje bevinden, waarna hij de proceskosten tussen partijen zowel in conventie als in reconventie heeft gecompenseerd en het meer of anders gevorderde heeft afgewezen.
b,
cen
deen dwangsom te verbinden die neerkomt op een verhoging van de in het vonnis van 8 juli 2015 bepaalde dwangsom van € 250,= per dag met een maximum van € 10.000,= met een dwangsom van € 500,= per dag met een maximum van € 25.000,=.
volledigeproceskosten overweegt het hof dat rechtsgrond daarvoor slechts kan zijn dat [geïntimeerden] , door te procederen tegen [appellanten] zoals zij hebben gedaan, misbruik hebben gemaakt van hun recht om te procederen en daarom onrechtmatig hebben gehandeld. [appellanten] hebben echter onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die tot een dergelijke conclusie nopen, zodat voor een veroordeling van [geïntimeerden] in de volledige proceskosten geen grond bestaat.