Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
1. Partijen drijven vooralsnog in maatschapsvorm samen een veehouderij annex vergisterij. Zij zijn thans doende tot een splitsing te komen. (…)
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland. De voorzieningenrechter had [appellant] veroordeeld tot nakoming van afspraken die op 28 maart 2013 waren gemaakt tussen hem en zijn broer, [geïntimeerde], met betrekking tot de afwikkeling van hun maatschap waarin zij samen een veehouderij en mestvergisterij exploiteren. [geïntimeerde] stelde dat [appellant] dwangsommen had verbeurd en had executoriale derdenbeslagen gelegd onder verschillende banken.
In hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat hij geen dwangsommen heeft verbeurd en dat de door [geïntimeerde] genomen executiemaatregelen onterecht zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis de feiten correct heeft weergegeven, maar dat de veroordeling tot het betalen van dwangsommen niet meer van toepassing was, omdat het hof in een eerder arrest van 13 oktober 2015 de veroordeling van de voorzieningenrechter had ingeperkt en vervangen door een beperktere voorziening.
Het hof heeft geoordeeld dat de veroordeling tot het betalen van dwangsommen met terugwerkende kracht is komen te vervallen, waardoor [appellant] geen dwangsommen verschuldigd is. De executoriale derdenbeslagen die door [geïntimeerde] waren gelegd, zijn opgeheven en [geïntimeerde] is veroordeeld tot terugbetaling van het door hem geïncasseerde bedrag van € 1.714,35, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd en de kosten van het geding aan [geïntimeerde] opgelegd.