ECLI:NL:GHAMS:2016:4184

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2016
Publicatiedatum
20 oktober 2016
Zaaknummer
200.168.960/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake achterstallig loon en pensioencompensatie tussen werknemer en werkgever

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin zijn vorderingen tot betaling van achterstallig loon en pensioencompensatie waren afgewezen. [appellant], die van 1980 tot 2012 als magazijnmedewerker bij [X] B.V. werkte, vorderde een bedrag van € 3.571,88 bruto wegens te weinig betaald loon en pensioencompensatie. De kantonrechter had deze vorderingen afgewezen, maar [appellant] ging in hoger beroep. Het hof oordeelde dat de kantonrechter de feiten correct had vastgesteld, maar dat de vorderingen van [appellant] wel degelijk toewijsbaar waren. Het hof concludeerde dat [X] B.V. niet had aangetoond dat er geen onverschuldigde betalingen waren gedaan en dat de afspraken met de vakbond FNV over pensioencompensatie niet correct waren nageleefd. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en wees de vorderingen van [appellant] toe, inclusief wettelijke rente en kosten van het geding.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.168.960/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 3283134 CV EXPL 14-4297
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 oktober 2016
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. F.A.A.C. Traa te Utrecht,
tegen
[X] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. W. de Jong te Rotterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [X] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 20 april 215 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland , locatie Alkmaar, (hierna: de kantonrechter) van 4 februari 2015, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en [X] als gedaagde.
Bij arrest van dit hof van 16 juni 2015 is een comparitie van partijen gelast, welke op 29 september 2015 heeft plaatsgevonden. Van het verloop van de comparitie is een proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de processtukken bevindt.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog [X] zal veroordelen tot betaling aan hem van het in eerste aanleg gevorderde en tot terugbetaling van de door hem betaalde proceskosten van de eerste aanleg ad € 812,80 met rente, met veroordeling van [X] in de kosten van het geding in beide instanties.
[X] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.6 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1.
[appellant] , geboren [in] 1948, is van 8 augustus 1980 tot 1 juli 2012 in de functie van magazijnmedewerker in dienst geweest van (rechtsvoorgangers van) [X] . [appellant] was eerst fulltime werkzaam en vanaf 1 september 2010 tot het einde van het dienstverband voor 63 procent van de werktijd. Aanvankelijk was op het dienstverband van toepassing de cao voor de Graanbe- en verwerkende bedrijven. [appellant] betaalde in deze periode geen werknemersbijdrage in de kosten van de pensioenregeling, althans deze bijdrage werd toen (grotendeels) gecompenseerd door een toelage van (de rechtsvoorganger van) [X] . [appellant] viel vanaf 1 januari 2005 onder de cao voor het Metaalbewerkingsbedrijf en vanaf deze datum werd zijn pensioen ondergebracht bij het Pensioenfonds Metaal en Techniek (verder: PMT). Vanaf dat moment betaalde [appellant] 50 procent van de pensioenpremie. De premie werd op zijn salaris ingehouden.
3.1.2.
De rechtsvoorganger van [X] is omstreeks april 2005 met de vakbond FNV het volgende overeengekomen:
‘Wat betreft de arbeidsvoorwaarden zijn afspraken gemaakt om de overgang van de CAO graanbe- en verwerkende Bedrijven naar de CAO metaalbewerkingsbedrijf te regelen.
Bijgaand treft u de volgende documenten aan die onderdeel uitmaken van deze afspraken:
(…)
Premieverdeling pensioenen Agrifirm Mechanisatie bv(hof: de rechtsvoorganger van [X] )
(…)
Huidige verdeling van de pensioen kosten in de Graan sector.
(…)
Op het kostenniveau van 2003 krijgen de werknemers de eigen bijdrage volledig gecompenseerd via een toeslag.
(…)
Voorstel:
(…)
In de CAO granen wordt in 2007 het compensatiebedrag geïncorporeerd in het salaris. Voor Agrifirm Mechanisatie bv blijft het compensatiebedrag niveau 2006 als aparte component gehandhaafd.
(…)’.
3.2.
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd [X] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 3.571,88 bruto ter zake van te weinig betaald loon en te weinig betaalde pensioencompensatie te vermeerderen met wettelijke rente, van een bedrag groot € 1.785,94 bruto wegens 50 procent wettelijke verhoging en van een bedrag van € 642,89 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft de vorderingen als onvoldoende onderbouwd afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. De grieven zijn gericht tegen de afwijzing van deze vorderingen en tegen de overwegingen die tot de afwijzing hebben geleid.
3.3.
[appellant] voert in de eerste plaats aan dat [X] in 2009 een bedrag van € 1.143,84 te veel aan pensioenpremie op zijn loon heeft ingehouden. Het werknemersdeel van de pensioenpremie bedroeg in 2009 € 2.120,26 , terwijl [X] in dat jaar in totaal € 3.264,09 aan pensioenpremie op zijn loon heeft ingehouden, zo berekent [appellant] . [X] heeft ten onrechte premie berekend en ingehouden over looncomponenten die niet pensioengevend zijn, zoals de eindejaarsuitkering en overwerk, aldus [appellant] . [X] heeft een en ander niet betwist; het door [appellant] genoemde bedrag aan te veel ingehouden pensioenpremie is namens haar bij e-mail van 22 mei 2014 zelfs bevestigd aan de advocaat van [appellant] (zie productie 4 bij inleidende dagvaarding). De door [appellant] aan zijn stelling dat te weinig loon is betaald ten grondslag gelegde feiten – als gevolg van de genoemde inhoudingen –, staan aldus vast. [X] heeft in dit verband erop gewezen dat ook in de jaren 2006 tot en met 2008 door haar rechtsvoorganger te veel aan pensioenpremie op het loon van [appellant] werd ingehouden. Het hof zal hier in het hierna volgende nog op terug komen.
3.4.
[appellant] stelt in de tweede plaats dat [X] hem vanaf 2010 geen pensioencompensatie meer heeft uitbetaald terwijl zij daartoe wel verplicht was. Hij voert aan dat zijn vakbond FNV met (de rechtsvoorganger van) [X] afspraken over de pensioencompensatie heeft gemaakt zoals in het hiervoor onder 3.1.2 geciteerde stuk is vastgelegd. Achtergrond van deze afspraken was dat de werknemers voortaan gingen meebetalen aan de aan het pensioenfonds verschuldigde premie. De werknemers die reeds in dienst waren, zouden daarvoor compensatie ontvangen in hun loon. De rechtsvoorganger van [X] heeft de compensatie altijd dienovereenkomstig uitbetaald aan [appellant] , in zijn geval een bedrag van € 111,08 per maand ofwel € 1.333,02 per jaar. [X] heeft de compensatie in 2009, nadat zij op 1 januari van dat jaar het bedrijf van Agrifirm B.V. had overgenomen, ook nog uitbetaald maar is daar nadien mee gestopt. [appellant] vordert ter zake over de periode vanaf 2010 tot het einde van zijn dienstverband een bedrag van in totaal € 2.428,20.
3.5.
[X] heeft niet betwist dat zij en haar rechtsvoorganger vanaf 2005 tot en met 2009 aan [appellant] een pensioencompensatie ter hoogte van het door hem gestelde bedrag hebben betaald en dat zij de betaling daarvan met ingang van januari 2010 heeft stopgezet. [X] voert in dit verband het volgende aan. Ten tijde van de overname van het bedrijf van Agrifirm B.V. in 2009 is onderzocht welke arbeidsvoorwaarden de werknemers van laatstgenoemde, onder wie [appellant] , hadden. Geconstateerd werd dat bij [appellant] , net als bij een aantal andere werknemers, een te hoog bedrag aan pensioenpremie werd ingehouden op zijn loon. Anderzijds kreeg hij daarvoor een pensioencompensatie. Deze feitelijke situatie dateert volgens [X] al van het jaar 2005. [appellant] tracht nu ‘van twee walletjes te eten’, aldus [X] , door de over 2009 te veel betaalde pensioenpremie te vorderen zonder rekening te houden met de in dat jaar betaalde compensatie, en door over de jaren daarna compensatie te vorderen terwijl toen niet langer te veel aan pensioenpremie op zijn loon werd ingehouden. De afzonderlijke looncomponenten moeten tegen elkaar worden weggestreept. [appellant] miskent dat hij in 2009 en 2010 in netto salaris niet minder heeft gekregen dat het geval was geweest als de juiste premie was ingehouden en gecompenseerd. De achtergrond van de pensioencompensatie is in zoverre niet relevant dat omdat [appellant] in die jaren feitelijk geen salaris heeft ingeleverd, aldus nog steeds [X] .
3.6.
Het hof overweegt omtrent de pensioencompensatie het volgende. [appellant] heeft ter onderbouwing van zijn vordering inzake pensioencompensatie verwezen naar de in 2005 tussen FNV en de rechtsvoorganger van [X] gemaakte en in het onder 3.1.2 geciteerde stuk vastgelegde afspraken. Uit dit stuk is af te leiden dat de toelage (pensioencompensatie) was bedoeld ter compensatie van het invoeren van een werknemersbijdrage in de pensioenpremie met ingang van 2005 (althans, zo begrijpt het hof uit de stukken: het voortzetten van de reeds in 2003 daarvoor toegekende compensatie). Niet blijkt uit het stuk dat de toelage is bedoeld ter compensatie van een te veel aan ingehouden pensioenpremie. Het ligt ook niet voor de hand om, indien wordt geconstateerd dat te veel aan pensioenpremie wordt ingehouden, dit niet te herstellen, maar de (te hoge) inhoudingen voort te zetten en daarvoor een compensatie toe te kennen. Het hof volgt dan ook [appellant] in de door hem voorgestane uitleg van de afspraak. [X] heeft niets aangevoerd dat erop wijst dat – in weerwil van het voorgaande – de toelage was bedoeld om een teveel aan ingehouden pensioenpremie te compenseren.
3.7.
[X] heeft voor het overige niet bestreden dat de afspraken tussen FNV en haar rechtsvoorganger zijn vastgelegd in bedoeld stuk en evenmin dat zij daaraan jegens [appellant] gebonden is. Ook heeft zij niet bestreden dat [appellant] dienaangaande een bedrag van € 111,08 per maand toekomt (en vanaf 1 september 2010 een bedrag overeenkomend met de omvang van zijn dienstverband). Dit betekent dat [X] is gehouden tot betaling van de compensatie zoals door [appellant] gevorderd. Daaraan doet niet af dat [X] in de periode dat zij de compensatie niet betaalde, wel de juiste pensioenpremie heeft afgedragen. Met dat laatste voldeed [X] immers aan hetgeen zij reeds jegens [appellant] verplicht was, namelijk het uitbetalen van diens loon met een juiste inhouding van pensioenpremie. Dat zij aan deze verplichting voldeed, maakt niet dat zij jegens [appellant] was ontslagen van de verplichting om hem de pensioencompensatie uit te betalen.
3.8.
Dat [appellant] in 2009 en 2010 per saldo feitelijk niet erop is achteruitgegaan in netto salaris, is in dit verband niet van betekenis. [X] dient zich immers te houden aan de tussen [appellant] en haar rechtsvoorganger overeengekomen arbeidsvoorwaarden en niet aan hetgeen door deze rechtsvoorganger in de praktijk aan [appellant] werd uitbetaald. De feitelijke gang van zaken kan weliswaar van betekenis zijn voor de vraag wat is overeengekomen, maar het inhouden van te veel pensioenpremie gedurende een aantal jaren - zonder dat dit voor partijen duidelijk is - maakt nog niet dat de afspraak met FNV dient te worden uitgelegd op de door [X] voorgestane wijze. [X] kan gelet op het voorgaande evenmin worden gevolgd in haar stelling dat de achtergrond van de compensatieregeling niet relevant is omdat [appellant] in 2009 en 2010 geen salaris heeft ingeleverd.
3.9.
De conclusie uit het voorgaande is dat de vordering van [appellant] ter zake van achterstallig loon en compensatie toewijsbaar is. Er is geen aanleiding voor verrekening nu [X] niet heeft onderbouwd waarom zij op haar beurt een vordering op [appellant] zou hebben. Er is in elk geval niet gebleken van onverschuldigd betaalde bedragen aan pensioencompensatie.
3.10.
Het hof ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot 20 procent van de hoofdsom.
3.11.
De wettelijke rente zal worden toegewezen zoals gevorderd. Er is geen grond voor matiging van die rente zoals door [X] is verzocht.
3.12.
[appellant] heeft niet toegelicht waaruit de buitengerechtelijke verrichtingen zouden hebben bestaan die hebben geleid tot de door hem gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. De vordering ter zake van buitengerechtelijke incassokosten zal dan ook worden afgewezen.
3.13.
[X] heeft geen concrete feiten te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot andere beslissingen zouden leiden dan hiervoor genomen. Haar bewijsaanbod wordt daarom als niet ter zake doende gepasseerd.
3.14.
De slotsom is dat de grieven slagen. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en de vordering van [appellant] zal worden toegewezen zoals hiervoor weergegeven. [X] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep,
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [X] tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 3.571,- bruto ter zake van te weinig betaald loon en te weinig betaalde pensioencompensatie, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2012 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [X] tot betaling aan [appellant] van een bedrag groot € 714,20 bruto wegens wettelijke verhoging;
veroordeelt [X] tot terugbetaling aan [appellant] van de door deze betaalde proceskosten van het geding in eerste aanleg ad € 812,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over het desbetreffende bedrag vanaf de dag van betaling tot aan de dag van terugbetaling;
veroordeelt [X] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] begroot op € 312,80 aan verschotten en € 500,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 410,32 aan verschotten en € 1.264,- voor salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, W.H.F.M. Cortenraad en A.M.A. Verscheure en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2016.