ECLI:NL:GHAMS:2016:4158

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2016
Publicatiedatum
19 oktober 2016
Zaaknummer
23-001306-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep na tegenstrijdige verklaringen in mishandelingszaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1983 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was beschuldigd van mishandeling van de aangeefster op 11 januari 2014 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk trekken aan de haren van de aangeefster en het met kracht tegen een tafel drukken van haar hoofd, wat zou hebben geleid tot letsel en pijn.

Tijdens de zitting heeft het hof de verklaringen van de aangeefster en getuigen, die stelden dat de verdachte fysiek geweld had gebruikt, tegenover de verklaringen van de verdachte en andere getuigen geplaatst. De verdediging stelde dat er geen fysiek geweld had plaatsgevonden. Het hof heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster niet consistent waren en dat er weinig objectieve bewijsstukken waren die haar verhaal ondersteunden. De medewerkers van de locatie waar het voorval zich zou hebben afgespeeld, hebben geen vechtpartij waargenomen.

Op basis van deze overwegingen heeft het hof geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te achten aan de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de advocaat-generaal, die ook had gevorderd tot vrijspraak.

Uitspraak

parketnummer: 23-001306-16
datum uitspraak: 29 september 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 april 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-178674-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
opgegeven adres in het buitenland: [adres]).

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 september 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 11 januari 2014 te Amsterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), meermalen, althans eenmaal, (met kracht) bij haar haren/hoofd heeft getrokken en/of vastgepakt en/of vastgegrepen en/of vervolgens meermalen, althans eenmaal (met kracht) haar hoofd op/tegen een tafel heeft gedrukt en/of geduwd en/of geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken.
Vrijspraak
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet overtuigend bewezen kan worden geacht hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Daartoe is het volgende redengevend.
Vastgesteld kan worden dat er op 11 januari 2014 een woordenwisseling heeft plaatsgevonden in de [bedrijfsnaam] te Amsterdam, waarbij zowel de verdachte als de aangeefster [slachtoffer] betrokken waren. Wat er precies is gebeurd kan op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep niet worden achterhaald. De verklaringen van de aangeefster en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2], inhoudende dat de verdachte de aangeefster aan haar haren heeft vastgepakt en met het hoofd tegen een tafel heeft geslagen, staan lijnrecht tegenover de verklaringen van de verdachte en getuige [getuige 3], die als strekking hebben dat er geen fysiek geweld heeft plaatsgehad. Bovendien heeft de aangeefster deze aanvankelijke lezing van het gebeuren in haar nadere verhoor niet herhaald. De verklaringen van de twee medewerkers van de [bedrijfsnaam] houden in dat zij geen vechtpartij hebben gezien. Verder vermeldt de met betrekking tot de aangeefster opgemaakte letselverklaring dat er weinig objectieve verschijnselen zijn die kunnen worden toegeschreven aan de door haar opgegeven toedracht. Bij die stand van zaken is er onvoldoende aanleiding de lezing van de aangeefster geloofwaardiger te achten dan die van de verdachte.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking onder CJIB-nummer 9132542001929974.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. F.M.D. Aardema en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Schoutsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 september 2016.