Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[geïntimeerde sub 1] ,
[geïntimeerde sub 2],
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
- betaling van € 5.000,00 ter zake van de beëindiging van de huurovereenkomst en als tegemoetkoming in de verhuiskosten met rente;
- betaling van € 3.616,27 aan teveel betaalde huur met rente;
- betaling van de borg van € 750,00;
- betaling van immateriële schadevergoeding ad € 5.000,00 en
- betaling van de proceskosten.
- € 5.000,00 aan tegemoetkoming in de verhuiskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 september 2012 tot aan de voldoening;
- € 3.616,27 aan onverschuldigd betaalde huur over de periode van 1 maart 2010 tot 1 oktober 2010, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 september 2012 tot aan de dag der voldoening;
- € 750,00 borg;
- € 700,00 aan immateriële schadevergoeding.
eerste griefbestrijdt [appellant] het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] niet voldoende heeft onderbouwd dat er een nieuwe overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Volgens [appellant] waren partijen in eerste instantie een bedrag van € 5.000,00 overeengekomen, maar was hij niet meer bereid dit bedrag te betalen toen bleek dat [geïntimeerden] het gehuurde in een erbarmelijke toestand wilden achterlaten. Partijen zijn vervolgens een bedrag van € 750,00 tegen finale kwijting over en weer overeengekomen, aldus [appellant] . Ter onderbouwing hiervan heeft [appellant] in zijn memorie van grieven aangekondigd bij akte een verklaring over te leggen van een derde persoon die bij het maken van deze (nieuwe) afspraak aanwezig was.
grief 2bestrijdt [appellant] het oordeel van de kantonrechter dat hij een bedrag van € 3.616,27 aan onverschuldigd betaalde huur aan [geïntimeerden] dient (terug) te betalen. Hij beroept zich daarbij op de door hem gestelde nieuwe overeenkomst tegen finale kwijting.
grief 3betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [geïntimeerden] recht hebben op terugbetaling van de borg ad € 750,00. [appellant] beroept zich in de eerste plaats op de beweerdelijk tot stand gekomen nieuwe overeenkomst tegen finale kwijting. Reeds op grond van hetgeen hiervoor in 3.5 is geoordeeld, faalt dit betoog. Daarnaast voert [appellant] aan dat [geïntimeerden] geen recht hebben op terugbetaling van de borg omdat zij een grote puinhoop in het gehuurde hebben achtergelaten. [geïntimeerden] hebben het voorgaande in eerste aanleg betwist zodat op grond van artikel 150 Rv op [appellant] de bewijslast rust ten aanzien van dit feit. [appellant] heeft in zijn memorie van grieven aangekondigd dat hij bij akte bewijs zal overleggen van de schade die [geïntimeerden] in het gehuurde hebben aangericht en dat deze schade vele malen groter is dan de borg. [appellant] heeft bedoelde akte niet genomen maar in plaats daarvan arrest gevraagd. Hij heeft aldus geen concrete onderbouwing gegeven van de door hem gestelde schade, noch heeft hij daartoe een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod gedaan. De grief faalt derhalve.
“bijvoorbeeld het gasfornuis en de badkamer”, maar hij heeft op geen enkele wijze toegelicht waar dat onjuiste gebruik uit zou bestaan en waaruit dat zou blijken. Verder is gesteld noch gebleken dat er geen minder vergaande maatregelen voor handen waren dan het afsluiten van de water- en energievoorzieningen (deels in de winterperiode) om schade aan het gehuurde te voorkomen. Deze grief faalt eveneens.
grief 5faalt.