ECLI:NL:GHAMS:2016:4112

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2016
Publicatiedatum
14 oktober 2016
Zaaknummer
200.178.144/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens elektriciteitsfraude in verband met hennepplantage

In deze zaak gaat het om een vordering tot schadevergoeding van Liander N.V. tegen [appellant] en zijn vader [X] wegens elektriciteitsfraude in verband met een hennepplantage. De zaak is ontstaan na een onderzoek door de politie en een fraudespecialist van Liander op 17 januari 2014, waaruit bleek dat er illegale elektriciteitsaansluitingen waren gemaakt om de hennepplantage van stroom te voorzien. Liander heeft [X] aansprakelijk gesteld voor de schade die zij heeft geleden door deze frauduleuze handelingen, en heeft in eerste aanleg een bedrag van € 9.285,03 gevorderd, bestaande uit schadevergoeding, wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat [X] toerekenbaar tekort is geschoten in zijn zorgplicht jegens Liander en dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld door de meetinstallatie te manipuleren. Beide partijen zijn hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag. [appellant] heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij zich richtte tegen de omvang van de schadevergoeding. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] de hennepkwekerij heeft geëxploiteerd en dat de schadevergoeding terecht is toegewezen, waarbij het hof de periode van illegaal elektriciteitsverbruik heeft bevestigd.

Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van contractanten in de energielevering en de gevolgen van onrechtmatig handelen in het kader van elektriciteitsfraude.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.178.144/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland: 3769078 \ CV EXPL 15-216
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 11 oktober 2016
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant,
advocaat: mr. C.R. Kross te Amsterdam,
tegen
LIANDER N.V.,
gevestigd te Arnhem,
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem.
Partijen worden hierna [appellant] en Liander genoemd.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 29 september 2015 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, sectie kanton, locatie Zaanstad (verder: de kantonrechter) van 2 juli 2015, in deze zaak onder bovengenoemd zaak- en rolnummer gewezen tussen Liander als eiseres en [X] en [appellant] als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd – zo begrijpt het hof, mede gezien de appeldagvaarding – dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw recht doende, de vorderingen van Liander zal afwijzen, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van Liander in de proceskosten van beide instanties.
Liander heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.
Liander heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.De feiten

De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep onder 2.1 tot en met 2.6 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt genomen. Omdat die feiten tussen partijen niet in geschil zijn, zal ook het hof daarvan uitgaan.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) [X] is de vader van [appellant] .
(ii) [X] was, in elk geval in de periode van februari 2013 tot 17 januari 2014, huurder van de woning aan het adres [adres] (verder: de woning) en heeft met een energieleverancier gecontracteerd voor een aansluiting op het netwerk van Liander en voor het transport van elektriciteit ten behoeve van de woning. Door te contracteren met een energieleverancier en door de aanvang van het feitelijke gebruik van elektriciteit heeft [X] de overeenkomst met Liander als netbeheerder aanvaard.
(iii) Artikel 4.2, 4.3, 4.6 en 4.7 van de bij die overeenkomst behorende algemene voorwaarden luiden, voor zover relevant, als volgt:
“4.2 De contractant is gehouden, voor zover zulks redelijkerwijs nodig is, aan de netbeheerder zijn medewerking te verlenen bij de toepassing en de uitvoering van het in de aansluit- en transportovereenkomst bepaalde en de controle op de naleving daarvan, en wel in het bijzonder door:
a. de netbeheerder zo spoedig mogelijk op de hoogte te stellen van door hem waargenomen of vermoede schade, gebreken of onregelmatigheden in het in het perceel aanwezige gedeelte van de aansluiting en/of de meetinrichting, verbreking van de verzegeling daaronder begrepen;
(…)
4.3
De contractant is gehouden het redelijkerwijs mogelijke te doen om schade aan het in het perceel aanwezige gedeelte van de aansluiting en/of de meetinrichting te voorkomen.
(…)
4.6
Het is de contractant niet toegestaan:
a. door middel van en/of met behulp van de installatie via het net dat door de netbeheerder wordt beheerd, hinder of schade te veroorzaken voor de netbeheerder of andere contractanten;
b. door of vanwege de netbeheerder of een erkende meetverantwoordelijke aangebrachte verzegelingen te verbreken of te doen verbreken;
c. handelingen te verrichten of te doen verrichten waardoor de hoeveelheid getransporteerde elektrische energie niet of niet juist kan worden vastgesteld, dan wel een situatie te scheppen waardoor het normaal functioneren van de meetinrichting of (andere) door de netbeheerder beheerde apparatuur wordt verhinderd of de tarievenregeling van de netbeheerder niet of niet juist kan worden toegepast.
4.7
Indien de contractant toerekenbaar in strijd heeft gehandeld met een in dit artikel bedoelde verplichting, kan de netbeheerder hem indien er (mede) sprake is van niet door de meetinrichting geregistreerde energie een boete opleggen als is bepaald in het tarievenblad en in andere gevallen een boete van ten hoogste Euro 135,- (…) per strijdige handeling. In plaats van een boete kan de netbeheerder betaling van de kosten van transport vorderen en/of de kosten van de geschatte feitelijke levering in rekening brengen en/of schadevergoeding verlangen. (…)”
(iv) Op 17 januari 2014 heeft de politie, tezamen met een fraudespecialist van Liander, een onderzoek ingesteld aan de meetinrichting van de woning. Uit dit onderzoek is gebleken dat in de woning een hennepkwekerij was ingericht. In zijn op 17 januari 2014 opgemaakte rapport vermeldt de fraudespecialist onder meer het volgende:
“(…) De eerdergenoemde fraudespecialist zag dat de zegels van de hoofdaansluitkast waren verbroken. Hij zag namelijk dat het zegel los was. Nadat hij het deksel van de aansluitkast had verwijderd, zag hij dat aan de bovenzijde van de zekeringhouders een illegale elektriciteitsaansluiting was gemaakt. Hij zag namelijk dat er extra aansluitingen waren gemaakt en dat deze aansluitingen buiten de elektriciteitsmeter om liep naar de hennepplantage en deze voorzag van elektriciteit. De eerdergenoemde fraudespecialist zag dat de hoofdbeveiliging ten behoeve van de elektrische installatie verzwaard was. (…) Door voorstaande werd schade en hinder veroorzaakt aan Liander N.V., omdat de juiste tarievenregeling niet kon worden toegepast. Voorts was het gelijktijdige af te nemen vermogen van de getransporteerde elektriciteit niet meer in overeenstemming met de installatie. (…) Ik ben tot de slotsom gekomen dat hier vermoedelijk tenminste 4 keer eerder is geoogst. Dit is gebaseerd op: vervuiling van de kweekruimtes en produktiedata’s”
(v) Liander heeft aangifte gedaan van de hiervoor onder (iv) genoemde handelingen.
(vi) Bij brief van 27 januari 2014 heeft Liander [X] aansprakelijk gesteld voor de door haar gestelde schade van € 8.332,47 als gevolg van de hiervoor onder (iv) genoemde handelingen.
(vii) Op 13 juni 2014 heeft de politierechter in de rechtbank Noord-Holland [appellant] veroordeeld ter zake van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, gepleegd in de periode van 1 november 2013 tot en met 17 januari 2014 te [plaats] , tot een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf.
3.2.
Liander heeft in eerste aanleg gevorderd, kort gezegd, hoofdelijke veroordeling van [X] en [appellant] tot betaling van een bedrag van in totaal € 9.285,03 (te vermeerderen met rente en kosten), bestaande uit een bedrag van € 8.332,47 aan schadevergoeding wegens gepleegde elektriciteitsfraude ten aanzien van de meetinstallatie in de woning, een bedrag van € 160,94 aan wettelijke rente tot 19 december 2014 en een bedrag van € 791,62 aan buitengerechtelijke kosten. Zij heeft daartoe, kort gezegd, gesteld dat [X] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de zorgplicht die krachtens zijn overeenkomst met Liander op hem rust en dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld door op onrechtmatige wijze schade aan de meetinrichting toe te brengen en zich buiten de meter om elektriciteit toe te eigenen. Die schade bestaat volgens Liander uit elektriciteitsverbruik buiten de meter om in de periode van februari 2013 tot 17 januari 2014, in totaal ten bedrage van € 7.408,01, alsmede een bedrag van € 924,45 aan kosten ter vaststelling van de schade. [X] en [appellant] hebben tegen de vordering van Liander verweer gevoerd.
3.3.
De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep, kort gezegd en voor zover relevant, als volgt overwogen. [X] is, door geen althans onvoldoende invulling te geven aan zijn zorgplicht, toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen jegens Liander, en is daarom aansprakelijk voor de door Liander als gevolg van de elektriciteitsfraude geleden schade. [appellant] heeft erkend een hennepkwekerij in de woning te hebben aangebracht en in bedrijf te hebben gehad en is in verband hiermee door de politierechter veroordeeld. Voorts heeft hij erkend frauduleuze handelingen ten aanzien van de meetinstallatie te hebben gepleegd. [appellant] is dan ook op grond van dit onrechtmatige handelen aansprakelijk voor de door Liander als gevolg van de elektriciteitsfraude geleden schade. Wat betreft de omvang van de schade is op grond van een aantal door Liander aangevoerde feiten en omstandigheden voldoende komen vast te staan dat het verbruik buiten de meter om heeft plaatsgevonden in de periode februari 2013 tot en met 17 januari 2014. Dat de politierechter bij haar veroordeling van [appellant] is uitgegaan van een periode van twee maanden, doet daaraan niet af. Ook het verweer van [appellant] dat een aantal hulpmaterialen voor de kweek van de hennep door hem tweedehands was gekocht en de vervuiling van die materialen dus geen goede graadmeter is voor bepaling van de lengte van de periode waarin het verbruik buiten de meter om heeft plaatsgevonden, is onvoldoende onderbouwd. Op grond van een en ander heeft de kantonrechter [X] en [appellant] hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan Liander van een bedrag van € 9.285,03 (met wettelijke rente) en [X] en [appellant] hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten. Tegen deze overwegingen en de daaraan verbonden conclusie heeft uitsluitend [appellant] hoger beroep ingesteld en daarbij een tweetal grieven aangevoerd.
3.4.
In hoger beroep staat vast dat [appellant] een hennepkwekerij in de woning heeft aangelegd en in bedrijf heeft gehad en in verband hiermee door de politierechter is veroordeeld, dat hij frauduleuze handelingen ten aanzien van de meetinstallatie heeft gepleegd en dat hij op grond van dit onrechtmatige handelen aansprakelijk is voor de door Liander als gevolg van de elektriciteitsfraude geleden schade. Het geschil in hoger beroep betreft (uitsluitend) de omvang van de door [appellant] te vergoeden schade, waarbij de grieven in het bijzonder zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat op grond van een aantal door Liander aangevoerde feiten en omstandigheden voldoende is komen vast te staan dat het verbruik buiten de meter om heeft plaatsgevonden in de periode van februari 2013 tot en met 17 januari 2014. Volgens [appellant] gaat het om een veel kortere periode. Ter adstructie van die stelling voert hij enkele verweren die in de grieven aan de orde komen.
3.5.
[appellant] heeft betoogd dat de politierechter bij haar veroordeling van [appellant] is uitgegaan van een veel kortere periode dan Liander stelt: de veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod betreft de periode van 1 november 2013 tot en met 17 januari 2014. In de tenlastelegging is uitgegaan van de periode 1 augustus 2013 tot en met 17 januari 2014, wat neerkomt op een aantal van 169 dagen, terwijl hij is veroordeeld voor een periode van 77 dagen en dus voor een langere periode is vrijgesproken, aldus [appellant] . Het hof begrijpt dit betoog aldus dat een en ander volgens [appellant] tot de conclusie leidt dat de periode van het in werking hebben van de hennepkwekerij waarvan de kantonrechter is uitgegaan, dienovereenkomstig moet worden verkort, met als gevolg dat hij slechts verplicht is tot vergoeding van schade over de periode van 1 november 2013 tot en met 17 januari 2014. Het hof overweegt hieromtrent dat een vonnis van de strafrechter op grond van artikel 161 Rv slechts dwingend bewijs oplevert in een civiele procedure voor zover het – indien in kracht van gewijsde gegaan en op tegenspraak gewezen – gaat om de daarin vervatte bewezenverklaring, maar dat het de civiele rechter vrijstaat om, indien dit volgens hem is komen vast te staan, uit te gaan van een langere periode van het in werking hebben van de hennepkwekerij dan ten aanzien waarvan [appellant] strafrechtelijk is veroordeeld.
3.6.
Voorts overweegt het hof dat voldoende is komen vast te staan dat [appellant] de hennepkwekerij in werking heeft gehad gedurende de door Liander berekende periode van februari 2013 tot en met 17 januari 2014. In het op 17 januari 2014 opgemaakte rapport, naar aanleiding van het op die dag ingestelde onderzoek aan de meetinrichting van de woning door de politie, van de fraudespecialist van Liander – waaruit is gebleken dat in de woning een hennepkwekerij was ingericht – is aan de hand van indicatoren (zie de bij dit rapport behorende bijlage ‘Indicatoren gebruik hennepplantage’ alsmede ‘Opnameformulier Energiefraude’, ‘Inventarisatie verbruik en apparatuur’ en ‘aangetroffen feiten en omstandigheden die wijzen op meerdere oogsten’) vastgesteld dat sprake is geweest van eerdere oogsten en geconcludeerd dat vermoedelijk sprake is geweest van ten minste vier eerdere oogsten, waarbij de aangetroffen teelt ten minste negen weken oud was, en is aan de hand daarvan op basis van in de praktijk gehanteerde standaardberekeningen de periode vastgesteld waarin [appellant] een werkzame hennepplantage heeft geëxploiteerd (februari 2013 tot en met 17 januari 2014). Daarmee heeft Liander haar vordering voldoende gemotiveerd onderbouwd. [appellant] heeft daarentegen de in de genoemde bijlagen vastgelegde gegevens en de aan de hand daarvan gemaakte standaardberekening van de periode waarin illegale afname heeft plaatsgevonden, onvoldoende concreet en onvoldoende gemotiveerd weersproken. Dat geldt eveneens voor de op basis hiervan door Liander gemaakte berekening van de illegaal door [appellant] ten behoeve van de hennepplantage afgenomen stroom. Op grond van een en ander moet ervan worden uitgegaan dat de door Liander berekende periode waarover illegale afname van stroom door [appellant] heeft plaatsgevonden alsmede de omvang van de daarop gebaseerde vordering van Liander juist zijn, tenzij het hierna (onder 3.7) te bespreken verweer van [appellant] opgaat.
3.7.
[appellant] heeft onder meer gesteld dat de ernstige vervuiling en verkleuring van de koolstoffilters weliswaar een aanwijzing kunnen zijn voor eerdere oogsten, maar dat de oorzaak daarvan in dit geval is geweest een verbouwing op de benedenverdieping van de woning. Gelet op de concrete en onderbouwde stellingen van Liander op dit punt faalt dit verweer, reeds omdat [appellant] op geen enkele wijze duidelijk heeft gemaakt – bijvoorbeeld door middel van bouwtekeningen of -schetsen, schriftelijke opdrachten en/of facturen – dat er ten tijde van het in werking hebben van de hennepkwekerij daadwerkelijk een verbouwing (van enige omvang) heeft plaatsgevonden. Voor zover [appellant] ten slotte heeft gesteld dat een aantal hulpmaterialen voor de kweek van de hennep door hem tweedehands was gekocht en dat de vervuiling van die materialen dus geen goede graadmeter is voor bepaling van de lengte van de periode waarin het verbruik buiten de meter om heeft plaatsgevonden, is ook dit verweer, in het licht van de gemotiveerde stellingen van Liander ter zake, onvoldoende onderbouwd. Zo heeft [appellant] niet gesteld van wie hij de desbetreffende hulpmaterialen heeft gekocht en/of wat de koopprijs daarvan is geweest, en heeft hij evenmin enige daarop betrekking hebbende factuur overgelegd.
3.8.
Het voorgaande brengt mee dat zowel
grief 1als
grief 2faalt.
3.9.
Uit het voorgaande volgt dat het appel faalt en dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover tussen Liander en [appellant] gewezen;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het geding in hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van Liander gevallen, op € 711,= voor verschotten en op € 632,= voor salaris advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, D.J. van der Kwaak en J.E. Molenaar, en is in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2016 door de rolraadsheer.