3.1.Het gaat in deze zaak, voor zover in hoger beroep nog relevant, om het volgende.
( i) Vader [X] is eigenaar van het perceel [adres 1] . Dochter [X] is eigenares van het naastgelegen perceel [adres 2] . Partijen zijn met elkaar verwikkeld in diverse juridische procedures over het gebruik over en weer van (delen van) beide percelen.
(ii) In het kader van een door vader [X] tegen zijn dochter aangespannen procedure in kort geding om de executie van een tegen hem gewezen verstekvonnis van 18 januari 2012 te verbieden is ten overstaan van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland tussen partijen op 7 juli 2014 een vaststellingsovereenkomst (verder: de vaststellingsovereenkomst) tot stand gekomen.
(iii) Bij vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland van 2 december 2014 (verder: het vonnis van 2 december 2014) is onder meer vader [X] veroordeeld, uitvoerbaar bij voorraad, tot het aan dochter [X] verlenen van
“onbeperkte vrije doorgang van en naar de openbare weg en vice versa, tot het verlenen van overpad naar haar woning vanaf de [adres 3] over de brug en terug naar de woning, op straffe van een dwangsom van € 250,-- per overtreding dat de doorgang na betekening van dit vonnis door vader [X] wordt gefrustreerd, met een maximum aan de te verbeuren dwangsommen van € 5.000,--.”
(iv) Op 3 februari 2015 heeft dochter [X] de vaststellingsovereenkomst en het vonnis van 2 december 2014 aan vader [X] betekend. Daarbij heeft zij hem aangezegd dat hij
“bij het niet verlenen van een onbeperkte vrije doorgang van en naar de openbare weg en vice versa, tot het verlenen van overpad naar de woning (…) vanaf de [adres 3] over de brug en terug naar de woning een dwangsom verbeurt van € 250,-- per overtreding (…), met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 5.000,--.”
( v) Bij exploot van 25 februari 2015 heeft dochter [X] vader [X] aangezegd dat hij niet heeft voldaan aan het bevel van 3 februari 2015 en heeft zij hem gesommeerd om in hoofdsom € 5.000,= te betalen wegens verbeurde dwangsommen.
(vi) Op 16 maart 2015 heeft dochter [X] vader [X] erop gewezen dat hij bij het vonnis van 2 december 2014 is veroordeeld om uitvoering te geven aan de vaststellingsovereenkomst met inachtneming van de in dat vonnis genoemde aanvullingen/wijzigingen, op straffe van verbeurte van een maximale dwangsom van € 5.000,=, en dat hij niet of niet geheel heeft voldaan aan het bevel van 3 februari 2015. Daarbij heeft zij hem bevel gedaan om een bedrag te betalen van in hoofdsom € 10.000,= uit hoofde van verbeurde dwangsommen.
(vii) Dochter [X] heeft, wegens het uitblijven van betaling van het onder (vi) genoemde bedrag van € 10.000,= door vader [X] , bij exploot van 18 mei 2015 executoriaal beslag gelegd onder zichzelf. Op 19 mei 2015 heeft dochter [X] executoriaal beslag gelegd op de onroerende zaak van vader [X] aan de [adres 1] , terwijl zij op 26 juni 2015 executoriaal beslag ten laste van vader [X] heeft gelegd op diverse roerende zaken, te weten op twee auto’s en een aanhanger.
(viii) De executoriale verkoop van de roerende zaken stond oorspronkelijk gepland op 13 augustus 2015. Dochter [X] heeft de veiling in afwachting van het vonnis waarvan beroep uitgesteld.