ECLI:NL:GHAMS:2016:4111

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2016
Publicatiedatum
14 oktober 2016
Zaaknummer
200.176.843/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing executoriale beslagen en misbruik van bevoegdheid door beslaglegger

In deze zaak heeft vader [X] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin zijn vordering tot opheffing van executoriale beslagen door dochter [X] werd afgewezen. De vorderingen van vader [X] omvatten de opheffing van beslagen op zowel roerende als onroerende zaken, alsook een verbod voor dochter [X] om het vonnis van 2 december 2014 te executeren. Vader [X] stelde dat hij aan zijn verplichtingen uit het vonnis had voldaan en dat de beslagen onrechtmatig waren gelegd, wat zou duiden op misbruik van bevoegdheid door dochter [X]. De voorzieningenrechter oordeelde dat vader [X] enkel spoedeisend belang had bij de opheffing van het beslag op roerende zaken, en dat er geen grond was voor de executie van de beslagen, omdat vader [X] geen verplichtingen had geschonden. Het hof onderschreef deze conclusie en oordeelde dat de beslagen onrechtmatig waren, waardoor het hof de beslagen opheft. Het hof compenseert de proceskosten vanwege de familierechtelijke relatie tussen partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.176.843/01 KG
zaaknummer/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/229052 / KG ZA 15-528
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 11 oktober 2016
(bij vervroeging)
inzake
[vader] [X],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant,
advocaat: mr. F.M. Wagener te Alkmaar,
tegen
[dochter] [X],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Heikens te Amsterdam.
Partijen worden hierna vader [X] en dochter [X] genoemd.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

Vader [X] is bij dagvaarding van 7 september 2015 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland van 25 augustus 2015, in deze zaak onder bovengenoemd zaaknummer/rolnummer in kort geding gewezen tussen vader [X] als eiser en dochter [X] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van het hof van 13 september 2016 doen bepleiten, beiden door hun voornoemde advocaat aan de hand van pleitnotities die zij in het geding hebben gebracht. Aan beide partijen is daarbij tevens akte verleend van het in het geding brengen van nieuwe producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Vader [X] heeft geconcludeerd – naar het hof begrijpt – dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen voor zover daarbij zijn afgewezen, kort gezegd, zijn vordering tot opheffing van de door dochter [X] gelegde executoriale beslagen onder zichzelf en op de aan vader [X] toebehorende onroerende zaak althans tot het geven van een bevel – op straffe van verbeurte van een dwangsom – aan dochter [X] om het vonnis van de voorzieningenrechter van 2 december 2014 niet te executeren althans de executie daarvan te staken, alsmede zijn vordering tot betaling van de volledige proceskosten, en, opnieuw recht doende, die vorderingen alsnog, uitvoerbaar bij voorraad, zal toewijzen – wat de volledige proceskosten van het geding in eerste aanleg en hoger beroep betreft tot een bedrag van € 10.000,=, met nakosten en wettelijke rente – en het vonnis waarvan beroep voor het overige zal bekrachtigen.
Dochter [X] heeft geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met veroordeling van vader [X] in de kosten van het appel althans met compensatie van de proceskosten van het appel.

2.De feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis waarvan beroep onder 2.1 tot en met 2.8 de feiten opgesomd die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Omdat die feiten tussen partijen niet in geschil zijn, zal ook het hof daarvan uitgaan.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak, voor zover in hoger beroep nog relevant, om het volgende.
( i) Vader [X] is eigenaar van het perceel [adres 1] . Dochter [X] is eigenares van het naastgelegen perceel [adres 2] . Partijen zijn met elkaar verwikkeld in diverse juridische procedures over het gebruik over en weer van (delen van) beide percelen.
(ii) In het kader van een door vader [X] tegen zijn dochter aangespannen procedure in kort geding om de executie van een tegen hem gewezen verstekvonnis van 18 januari 2012 te verbieden is ten overstaan van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland tussen partijen op 7 juli 2014 een vaststellingsovereenkomst (verder: de vaststellingsovereenkomst) tot stand gekomen.
(iii) Bij vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland van 2 december 2014 (verder: het vonnis van 2 december 2014) is onder meer vader [X] veroordeeld, uitvoerbaar bij voorraad, tot het aan dochter [X] verlenen van
“onbeperkte vrije doorgang van en naar de openbare weg en vice versa, tot het verlenen van overpad naar haar woning vanaf de [adres 3] over de brug en terug naar de woning, op straffe van een dwangsom van € 250,-- per overtreding dat de doorgang na betekening van dit vonnis door vader [X] wordt gefrustreerd, met een maximum aan de te verbeuren dwangsommen van € 5.000,--.”
(iv) Op 3 februari 2015 heeft dochter [X] de vaststellingsovereenkomst en het vonnis van 2 december 2014 aan vader [X] betekend. Daarbij heeft zij hem aangezegd dat hij
“bij het niet verlenen van een onbeperkte vrije doorgang van en naar de openbare weg en vice versa, tot het verlenen van overpad naar de woning (…) vanaf de [adres 3] over de brug en terug naar de woning een dwangsom verbeurt van € 250,-- per overtreding (…), met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 5.000,--.”
( v) Bij exploot van 25 februari 2015 heeft dochter [X] vader [X] aangezegd dat hij niet heeft voldaan aan het bevel van 3 februari 2015 en heeft zij hem gesommeerd om in hoofdsom € 5.000,= te betalen wegens verbeurde dwangsommen.
(vi) Op 16 maart 2015 heeft dochter [X] vader [X] erop gewezen dat hij bij het vonnis van 2 december 2014 is veroordeeld om uitvoering te geven aan de vaststellingsovereenkomst met inachtneming van de in dat vonnis genoemde aanvullingen/wijzigingen, op straffe van verbeurte van een maximale dwangsom van € 5.000,=, en dat hij niet of niet geheel heeft voldaan aan het bevel van 3 februari 2015. Daarbij heeft zij hem bevel gedaan om een bedrag te betalen van in hoofdsom € 10.000,= uit hoofde van verbeurde dwangsommen.
(vii) Dochter [X] heeft, wegens het uitblijven van betaling van het onder (vi) genoemde bedrag van € 10.000,= door vader [X] , bij exploot van 18 mei 2015 executoriaal beslag gelegd onder zichzelf. Op 19 mei 2015 heeft dochter [X] executoriaal beslag gelegd op de onroerende zaak van vader [X] aan de [adres 1] , terwijl zij op 26 juni 2015 executoriaal beslag ten laste van vader [X] heeft gelegd op diverse roerende zaken, te weten op twee auto’s en een aanhanger.
(viii) De executoriale verkoop van de roerende zaken stond oorspronkelijk gepland op 13 augustus 2015. Dochter [X] heeft de veiling in afwachting van het vonnis waarvan beroep uitgesteld.
3.2.
Vader [X] heeft in eerste aanleg gevorderd, kort gezegd en naar het hof begrijpt, opheffing van de onder 3.1 sub (vii) bedoelde executoriale beslagen onder zichzelf, op de onroerende zaak en op de roerende zaken althans een verbod – op straffe van verbeurte van een dwangsom – om het vonnis van 2 december 2014 te executeren althans een gebod de executie daarvan te staken, alsmede veroordeling van dochter [X] tot betaling van de volledige proceskosten, begroot op € 5.000,= (met nakosten en wettelijke rente). Hij heeft daartoe gesteld, kort gezegd, dat de executoriale beslagen ten onrechte zijn gelegd omdat hij alle verplichtingen uit het vonnis van 2 december 2014 is nagekomen en dat dochter [X] derhalve misbruik van bevoegdheid maakt door dit vonnis te executeren. Voorts heeft hij gesteld dat dochter [X] telkens opnieuw procedures entameert of uitlokt, waarbij zij via een toevoeging procedeert en hij de advocaatkosten zelf geheel moet voldoen. Dochter [X] heeft tegen een en ander verweer gevoerd.
3.3.
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis waarvan beroep, kort gezegd en voor zover thans relevant, als volgt overwogen. Vader [X] heeft enkel spoedeisend belang bij een voorziening met betrekking tot het executoriale beslag op roerende zaken. In dit geding gaat het niet enkel om de vraag of vader [X] dochter [X] overpad heeft verleend vanaf haar woning over de brug naar de [adres 3] en terug maar ook om de vraag of hij haar onbeperkte vrije doorgang (met de auto) van en naar de openbare weg en vice versa heeft verleend. Niet is komen vast te staan dat vader [X] ter zake van een van deze beide verplichtingen – of ter zake van enigerlei andere met verbeurte van dwangsommen bedreigde verplichting – dwangsommen heeft verbeurd. Dit brengt mee dat dochter [X] geen in redelijkheid te respecteren belang heeft om tot executie van de roerende zaken over te gaan, zodat het door haar daarop gelegde beslag onmiddellijk moet worden opgeheven. Op grond van een en ander heeft de voorzieningenrechter het door dochter [X] op 26 juni 2015 gelegde executoriale beslag op de roerende zaken opgeheven, de proceskosten tussen partijen – vanwege de familierechtelijke betrekking waarin zij tot elkaar staan – gecompenseerd en het meer of anders gevorderde afgewezen.
3.4.
De eerste grief strekt ten betoge dat de voorzieningenrechter ten onrechte ervan is uitgegaan dat vader [X] enkel spoedeisend belang heeft bij een voorziening voor het beslag dat is gelegd op diens roerende zaken, waarvoor de executoriale verkoop was gepland op 13 augustus 2015. Het hof overweegt hieromtrent dat het de overwegingen van de voorzieningenrechter die betrekking hebben op de vraag of vader [X] enigerlei verplichting als vervat in het vonnis van 2 december 2014 heeft geschonden waarop een aanspraak van dochter [X] op betaling aan haar van door vader [X] verbeurde dwangsommen kan worden gebaseerd (rov. 4.2 tot en met 4.5), geheel onderschrijft en tot de zijne maakt. Daaruit trekt het hof, evenals de voorzieningenrechter, de voorlopige conclusie dat vader [X] geen verplichtingen heeft geschonden waarop een aanspraak van dochter [X] te dezer zake kan worden gebaseerd. Naar het voorlopig oordeel van het hof moet daarom ervan worden uitgegaan dat een vordering van dochter [X] die aan de executoriale beslagen ten grondslag kon worden gelegd, geheel ontbrak, dat die beslagen, waarvoor een feitelijke grondslag ontbrak, derhalve onrechtmatig zijn gelegd en dat – gelet op het spoedeisend belang dat mede hieruit voor vader [X] voortvloeit – daarom ook het beslag op de onroerende zaak en het beslag onder zichzelf thans dienen te worden opgeheven. Het voorgaande brengt mee dat
grief 1slaagt.
3.5.
Met de tweede grief wordt betoogd dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het in dit geding niet enkel om de vraag gaat of vader [X] aan dochter [X] overpad heeft verleend vanaf haar woning over de brug naar de [adres 3] en terug maar ook om de vraag of hij haar onbeperkte vrije doorgang (met de auto) van en naar de openbare weg, en vice versa, heeft verleend. Nu de voorzieningenrechter – zoals uit de onder 3.4 bedoelde overwegingen blijkt – al de voorlopige conclusie heeft getrokken dat vader [X]
geen van beideverplichtingen waarop een aanspraak van dochter [X] te dezer zake zou kunnen worden gebaseerd, heeft geschonden, heeft vader [X] in het kader van de onderhavige procedure geen belang bij deze grief. Dit betekent dat
grief 2faalt.
3.6.
De derde en vierde grief betreffen de beslissing van de voorzieningenrechter met betrekking tot de proceskosten, te weten om die proceskosten te compenseren vanwege de familierechtelijke verhouding waarin partijen tot elkaar staan. Vader [X] stelt aanspraak te kunnen maken op vergoeding door dochter [X] van de volledige proceskosten omdat, kort gezegd, dochter [X] zich niet aan gemaakte afspraken en aan de inhoud van vonnissen houdt en misbruik maakt van bevoegdheid. Het hof overweegt dat voor toewijzing van een vordering tot betaling van de volledige proceskosten slechts plaats is indien misbruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot procederen, in welk geval immers onrechtmatig wordt gehandeld, maar dat de door vader [X] thans aangevoerde feiten en omstandigheden, mede gelet op het ter zake door dochter [X] gevoerde verweer, onvoldoende zijn om voorshands tot een dergelijke conclusie te komen. Hieruit volgt dat
grief 3en
grief 4moeten worden verworpen.
3.7.
Uit het voorgaande volgt dat
grief 5, die zelfstandige betekenis mist, gelet op het lot van de eerste grief in zoverre terecht is voorgesteld. Voor het overige deelt deze grief het lot van de tweede tot en met vierde grief.
3.8.
De slotsom luidt dat het appel ten dele slaagt en ten dele faalt en dat het vonnis waarvan beroep ten dele zal worden vernietigd en ten dele zal worden bekrachtigd. Vanwege de familierechtelijke betrekking waarin partijen tot elkaar staan zullen de proceskosten ook in hoger beroep worden gecompenseerd op de wijze als hierna in het dictum bepaald.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover daarbij de vordering tot opheffing van de onder 3.1 sub (vii) bedoelde beslagen onder zichzelf en op de onroerende zaak is afgewezen, en, in zoverre opnieuw recht doende:
heft het door dochter [X] ten laste van vader [X] op 18 mei 2015 onder zichzelf gelegde executoriale beslag en het door dochter [X] ten laste van vader [X] op 19 mei 2015 gelegde executoriale beslag op de onroerende zaak aan de [adres 1] op;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
compenseert de proceskosten van het geding in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, C. Uriot en M.A.J.G. Janssen, en is in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2016 door de rolraadsheer.