ECLI:NL:GHAMS:2016:4084

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2016
Publicatiedatum
14 oktober 2016
Zaaknummer
200.188.357/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid hoger beroep inzake herstelbeschikking en bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarigen

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de vrouw in haar hoger beroep tegen een herstelbeschikking van de rechtbank Noord-Holland. De vrouw is op 29 maart 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 13 januari 2016, die op zijn beurt een eerdere beschikking van 25 november 2015 verbeterde. De rechtbank had in de eerdere beschikking bepaald dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [X] en [Y] moest betalen. De vrouw verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de bijdrage opnieuw vast te stellen, terwijl de man het hoger beroep van de vrouw wilde verwerpen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 september 2016 werd de ontvankelijkheid van de vrouw in het hoger beroep besproken. Het hof oordeelde dat de vrouw niet-ontvankelijk was, omdat het hoger beroep niet binnen de beroepstermijn was ingediend. De herstelbeschikking van 13 januari 2016 had de oorspronkelijke uitspraak met terugwerkende kracht vervangen, waardoor de beroepstermijn niet opnieuw was gaan lopen. De vrouw had derhalve niet tijdig beroep ingesteld.

Het hof heeft de vrouw in de proceskosten veroordeeld, omdat de man had verzocht om deze veroordeling. De kosten werden berekend op € 314,- aan griffierecht en € 1.341,- aan salaris advocaat. De beslissing werd op 11 oktober 2016 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.188.357/ 01
zaaknummer rechtbank: C/14/158252 / FA RK 14-2301
beschikking van de meervoudige kamer van 11 oktober 2016 inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats a]
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.M. Hoorenman te Zwaag,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats b] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. E.E. Sprenkeling te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
De vrouw is op 29 maart 2016 in hoger beroep gekomen van een (herstel)beschikking van 13 januari 2016 van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) met kenmerk C/14/158252 / FA RK 14-2301, waarbij de beschikking van 25 november 2015 van diezelfde rechtbank met hetzelfde kenmerk wordt verbeterd.
1.2.
De man heeft op 9 september 2016 een verweerschrift ingediend.
1.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een faxbericht van de zijde van de vrouw van 7 september 2016 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
1.4.
De mondelinge behandeling, waarvan door het hof op voorhand was aangekondigd dat die uitsluitend betrekking zou hebben op de ontvankelijkheid van de vrouw in haar hoger beroep, heeft op 19 september 2016 plaatsgevonden. Bij die gelegenheid zijn de advocaten van partijen zijn verschenen.

2.Het geschil in hoger beroep

2.1.
Bij de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) van 25 november 2015 is, voor zover thans van belang, bepaald - totdat nader wordt beslist ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling - dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde de minderjarigen [X] en [Y] zal voldoen:
- € 276,00 per maand per kind, met ingang van 19 december 2014 tot 1 maart 2015;
- € 302,00 per maand per maand, met ingang van 1 maart 2015 tot 17 augustus 2015;
- € 270,00 per maand per kind, met ingang van 17 augustus 2015;
voor zover het de nog niet verlopen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen.
2.2.
Bij herstelbeschikking van 13 januari 2016 heeft de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) voormelde beschikking van 25 november 2015 in dier voege verbeterd dat:
- de laatste zin van rechtsoverweging 5.24 komt te luiden: De bijdrage van de man wordt dan € 397,- (€ 547,- -/- € 150,-), ofwel (afgerond) € 199,- per kind per maand;
- punt 6.1, derde gedachtestreepje van het dictum komt te luiden: € 199,- per maand per kind, met ingang van 17 augustus 2015.
De rechtbank heeft geoordeeld dat dit een kennelijke rekenfout betreft. Uit de overwegingen in de beschikking van 25 november 2015 blijkt dat de rechtbank rekening heeft gehouden met een zorgkorting van 15% (€ 150,00) en dat dat in mindering dient te worden gebracht op het becijferde aandeel van de man, te weten € 547,00. De rechtbank heeft overwogen dat nu gebleken is dat voormelde beschikking op dit punt een kennelijke, ook voor partijen kenbare en voor eenvoudig herstel vatbare verschrijving bevat, de beschikking 25 november 2015 op dit punt te verbeterd dient te worden.
2.3.
De vrouw verzoekt:
- de bestreden (herstel)beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de bijdrage van de man in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen opnieuw vast te stellen tot 1 april 2016 met in achtneming van de door uw gerechtshof te nemen beslissingen op de grieven.
- de zorgkorting te bepalen op 0%, althans op een lager percentage dan 15% dat het hof juist acht.
- vanaf 1 april 2016 de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding te bepalen op een bedrag van € 374,- per kind per maand, derhalve in totaal € 748,- per maand, bij vooruitbetaling door de man aan de vrouw te voldoen, dan wel op een zodanig hoger of lager
bedrag dat het hof juist acht.
- indien het hof toch meent een zorgkorting te moeten toepassen, de zorgkorting voor de periode dat geen omgang heeft plaatsgevonden, niet van toepassing te verklaren en de man te bevelen dit bedrag ad € 150,- per maand, derhalve 4,5 x € 150,- = € 675,- althans een
bedrag dat het hof juist acht te bepalen, te betalen aan de vrouw.
- de kosten van deze procedure te compenseren in de zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
2.4.
De man verzoekt het hoger beroep van de vrouw te verwerpen, althans de verzoeken van de vrouw af te wijzen en de bestreden (herstel)beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.

3.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.1.
Ter beantwoording aan het hof ligt de vraag voor of de vrouw ontvankelijk is in het door haar ingestelde hoger beroep. De bestreden beschikking is uitgesproken op 25 november 2015 en verbeterd bij herstelbeschikking van 13 januari 2016. De vrouw is tegen de herstelbeschikking op 30 maart 2016 in hoger beroep gekomen. De vraag is of dit geacht moet worden tijdig te zijn geweest.
3.2.
Krachtens artikel 31 lid 1 Rv verbetert de rechter te allen tijde op verzoek van een partij of ambtshalve in zijn beschikking een kennelijke rekenfout, schrijffout of andere kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent. Criterium voor de toepassing van artikel 31 Rv is of voor partijen en derden direct duidelijk is dat van een vergissing sprake is. De fout moet - mede in het licht van de stellingen van partijen - niet voor redelijke twijfel vatbaar zijn en voor derden op het eerste gezicht duidelijk zijn. Na verbetering treedt de verbeterde uitspraak met terugwerkende kracht in de plaats van de oorspronkelijke uitspraak. De oorspronkelijke uitspraak krijgt geen nieuwe datum en er gaat geen nieuwe beroepstermijn lopen. Aangezien het gaat om verbetering van een kennelijke fout hebben partijen immers met de mogelijkheid van verbetering rekening kunnen houden.
3.3.
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat tussen (de advocaten van) partijen niet in geschil is dat er in casu sprake is van een verbetering van een kennelijke rekenfout en dat er derhalve sprake is van een herstelbeschikking. Ook het hof merkt de beschikking van 13 januari 2016 ambtshalve als herstelbeschikking aan. Aangezien door de herstelbeschikking de appeltermijn niet opnieuw is gaan lopen, omdat de verbeterde uitspraak met terugwerkende kracht in de plaats van de uitspraak van 25 november 2015 is getreden, is het door de vrouw ingestelde hoger beroep niet binnen de beroepstermijn ingediend. De vrouw is derhalve niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
3.4.
De man heeft verzocht de vrouw te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep, nu zijn advocaat veel tijd heeft gestoken in het verweerschrift en de vrouw - zo de man stelt - hem op kosten heeft gejaagd. Nu de advocaat van de vrouw ter zitting heeft aangeven hiermee akkoord te gaan, in die zin dat de proceskostenveroordeling wordt beperkt tot het liquidatietarief, en de advocaat van de man heeft aangeven hiertegen geen bezwaar te hebben, zal het hof de vrouw in de proceskosten veroordelen. Het hof acht termen aanwezig om het aan salaris advocaat te liquideren bedrag te beperken tot 1,5 punt (tarief II), en derhalve te waarderen op € 1.341,- (€ 894,- x 1,5).

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de herstelbeschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) van 13 januari 2016, waarbij de beschikking van 25 november 2015 van dezelfde rechtbank werd verbeterd;
veroordeelt de vrouw in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de man tot op heden berekend op € 314,- aan griffierecht en € 1.341,- aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Louwinger-Rijk, mr. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, mr. E. Akkermans, bijgestaan door mr. C.L. de Lussanet de la Sablonière-Buikema als griffier, en is op 11 oktober 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.