ECLI:NL:GHAMS:2016:4061

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2016
Publicatiedatum
13 oktober 2016
Zaaknummer
200.174.919/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van onderzoeksplicht van een oud-notaris bij onroerendgoedtransacties

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de klacht van een Officier van Justitie tegen een oud-notaris. De oud-notaris was betrokken bij verschillende onroerendgoedtransacties tussen maart 2007 en april 2010. Het hof moest beoordelen of de oud-notaris voldoende onderzoek had gedaan naar deze transacties, zoals vereist door artikel 21 lid 2 van de Wet op het notarisambt (Wna). Het hof concludeerde dat de oud-notaris bij vier transacties tekortgeschoten was in zijn onderzoeksplicht, wat leidde tot de schorsing van de oud-notaris voor vier weken.

De zaak begon met een tussenbeslissing van het hof op 17 mei 2016, waarna de klager en de oud-notaris hun standpunten via fax hebben toegelicht. Het hof heeft de klachten over de transacties beoordeeld en vastgesteld dat de oud-notaris niet de nodige vragen heeft gesteld over de herkomst van de gelden en de relaties tussen de betrokken partijen. Dit was vooral relevant in gevallen waar verdachte transacties plaatsvonden, zoals bij de overdracht van woningen zonder adequate controle op de financiële stromen.

De oud-notaris werd geconfronteerd met meerdere klachten, maar het hof oordeelde dat niet alle klachten gegrond waren. De klachten die wel gegrond werden verklaard, betroffen transacties waarbij de oud-notaris onvoldoende onderzoek had gedaan naar de achtergrond van de betrokken partijen en de herkomst van de gelden. Het hof benadrukte het belang van zorgvuldig onderzoek om te voorkomen dat notarissen betrokken raken bij fraude of witwassen. Uiteindelijk werd de oud-notaris geschorst voor vier weken, rekening houdend met eerdere strafrechtelijke veroordelingen voor soortgelijke tekortkomingen.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.174.919/01 NOT
nummer eerste aanleg : 14-55
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 11 oktober 2016
inzake
de Officier van Justitie te [plaats] ,
appellant,
tegen
[naam] ,
oud-notaris te [plaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. R. van der Hoeven, advocaat te Rotterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof heeft in deze zaak op 17 mei 2016 een tussenbeslissing gegeven. Het hof verwijst daarnaar.
1.2.
Appellant (hierna: klager) heeft bij (fax)brief van 10 juni 2016 zich nader uitgelaten. De oud-notaris heeft bij (fax)brief van 15 juli 2016 daarop gereageerd. Partijen hebben niet verzocht om een mondelinge behandeling.

2.Verdere beoordeling

2.1.
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeslissing. Voor zover de oud-notaris in zijn (fax)brief van 15 juli 2016 heeft willen bepleiten dat het hof terugkomt van een of meer gegeven beslissingen, overweegt het hof dat daarvoor geen reden bestaat. Niet gebleken is dat de beslissingen berusten op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag.
Onroerendgoedtransacties
2.2.
Zoals het hof heeft weergegeven in de tussenbeslissing onder 3.2.1. is de oud-notaris in de periode van maart 2007 tot en met april 2010 betrokken geweest bij een aantal onroerendgoedtransacties. In de tussenbeslissing heeft het hof klager onder meer verzocht duidelijk aan te geven op welke transacties de klacht betrekking heeft. Klager heeft daarop verwezen naar de pleitnota die hij bij gelegenheid van de mondelinge behandeling bij de kamer heeft overgelegd. Naar het oordeel van het hof is in die pleitnota voldoende duidelijk aangegeven op welke transacties de klacht betrekking heeft. Blijkens de pleitnota gaat om de volgende transacties:
- [adres] (dossier 3 en 4);
- [adres] (dossier 8);
- [adres] (dossier 9);
- [adres] (dossier 10);
- [adres] (dossier 11);
- [adres] (dossiers 12-13).
Het hof zal deze transacties hieronder bespreken.
2.3.
Het hof moet in dit verband beoordelen of de oud-notaris voldoende onderzoek naar de onderhavige transacties heeft gedaan om te kunnen vaststellen of hij ingevolge het bepaalde in artikel 21 lid 2 van de Wet op het notarisambt (Wna) medewerking aan de transacties behoorde te weigeren. Wat van de oud-notaris in dit opzicht werd verlangd, hangt af van de aard van de transacties, van hetgeen de oud-notaris ten tijde van de transacties bekend was of moest zijn en van de overige omstandigheden van het geval. Informatie en inzichten die klager op basis van strafrechtelijk onderzoek achteraf over de transacties heeft verkregen, zijn niet doorslaggevend.
2.4.
[adres] (dossier 3 en 4)
2.4.1.
Volgens een koopovereenkomst van 5 februari 2007 hebben [naam] en [naam] de hier bedoelde woning verkocht aan [X] voor de prijs van € 41.141,65.
De oud-notaris heeft de akte van levering gepasseerd op 9 maart 2007, waarbij [X] is vertegenwoordigd door [Y] .
[Y] is de echtgenote van [Z] .
De koopprijs is betaald van een bankrekening ten name van [A] . Er is geen hypotheekrecht verleend.
Op 13 maart 2007 is van de derdenrekening van de notaris een bedrag van € 22.324,64 overgemaakt op de bankrekening ten name van [A] , onder vermelding van ‘ [adres] Afl hyp geldlening en kst [X] ’.
2.4.2.
Het lag in de gegeven omstandigheden op de weg van de oud-notaris om onderzoek te doen naar de achtergrond van en de verhouding tussen [A] en [X] en naar de herkomst van het geld waarmee de koopprijs werd betaald. Ook de overboeking op 13 maart 2007 naar de bankrekening ten name van [A] had aanleiding moeten zijn om vragen te stellen.
Niet gebleken is dat de oud-notaris een dergelijk onderzoek heeft gedaan. De omstandigheid dat hij destijds kandidaat-notaris was bij notaris [naam] en optrad als diens waarnemer, doet aan zijn verantwoordelijkheid op dit punt niet af. De klacht is op dit onderdeel gegrond.
2.5.
[adres] (dossier 8)
2.5.1.
[C] heeft de hier bedoelde woning verkocht aan [D] voor de prijs van
€ 163.000,-. De oud-notaris heeft de akte van levering gepasseerd op 19 maart 2008.
De koopprijs met kosten is tot een bedrag van € 168.000,- gefinancierd met een lening door ING Bank, in verband waarmee ING Bank een hypotheekrecht is verleend. Blijkens de nota van afrekening van 13 maart 2008 moest de koper nog € 16.642,92 bijbetalen.
2.5.2.
Volgens klager is onduidelijk waarvan [D] het restant van € 16.642,92 heeft betaald. De oud-notaris heeft verklaard dat [C] ermee heeft ingestemd dat [D] dit bedrag schuldig zou blijven, wat is aangetekend op de nota van afrekening. Van de nota van afrekening is een kopie overgelegd. Naar het oordeel van het hof heeft klager ten aanzien van deze transactie te weinig naar voren gebracht om de conclusie te rechtvaardigen dat de oud-notaris was gehouden in enig opzicht nader onderzoek naar de transactie te doen. De klacht is op dit onderdeel ongegrond.
2.6.
[adres] (dossier 9)
2.6.1.
[E] heeft de hier bedoelde woning verkocht aan [F] voor de prijs van € 120.000,-. De oud-notaris heeft de akte van levering gepasseerd op 12 juni 2009, waarbij de [F] is vertegenwoordigd door [Y] . Blijkens de nota van afrekening van 12 juni 2009 is de koopprijs betaald uit de opbrengst van de verkoop van een pand aan [adres] .
2.6.2.
Wat klager heeft aangevoerd over GBA-gegevens en de omstandigheid dat [E] de overdrachtsbelasting voor zijn rekening heeft genomen, is onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat de oud-notaris gehouden was in enig opzicht nader onderzoek naar de transactie te doen. De klacht is op dit onderdeel ongegrond.
2.7.
[adres] (dossier 10)
2.7.1.
Blijkens een koopovereenkomst van 22 november 2008 heeft [M] de hier bedoelde woning verkocht aan [Z] voor de prijs van € 90.000,- (AB-transactie).
Tussen [L] en [N] , de (enig) erfgenaam van [M] , is een geschil ontstaan over de nakoming van de koopovereenkomst, waarover in rechte is geprocedeerd. Het geschil is met tussenkomst van de advocaten minnelijk geregeld.
Blijkens een koopovereenkomst van 27 november 2009 heeft [Z] de woning doorverkocht aan [F] voor de prijs van € 90.000,- (BC-transactie).
De oud-notaris heeft de akte van levering met betrekking tot de AB-transactie gepasseerd op 30 november 2009.
De oud-notaris heeft de akte van levering met betrekking tot de BC-transactie gepasseerd op 1 december 2009, waarbij [F] is vertegenwoordigd door [Y] .
De koopprijs in het kader van de BC-transactie is betaald van een bankrekening te name van [K] . Er is geen hypotheekrecht verleend.
2.7.2.
Het betreft een ABC-transactie zonder prijssprong. Het enige wat tot nader onderzoek aanleiding gaf, was de betaling van de koopprijs in het kader van de BC-transactie. De oud-notaris behoorde navraag te doen naar de verhouding tussen [Y] en [F] en de herkomst was van het geld waarmee de koopprijs werd betaald. De oud-notaris heeft aangevoerd dat hij [Y] heeft gevraagd of zij wist van wie en waar het geld vandaan kwam en of zij de onderlinge schuldverhouding regelde, wat zij heeft bevestigd. Naar het oordeel van het hof had de notaris geen genoegen mogen nemen met die enkele, nietszeggende bevestiging. De klacht is op dit onderdeel gegrond.
2.8.
[adres] (dossier 11)
2.8.1.
Blijkens een koopovereenkomst van 1 augustus 2009 heeft [G] de hier bedoelde woningen verkocht aan [H] voor de prijs van € 135.000,-.
[H] woonde in [land] .
De oud-notaris heeft de akte van levering gepasseerd op 20 mei 2010, waarbij [H] is vertegenwoordigd door [X] .
De koopprijs is betaald van een bankrekening ten name van [A] . Er is geen hypotheekrecht verleend.
2.8.2.
Het lag in de gegeven omstandigheden op de weg van de oud-notaris om onderzoek te doen naar de achtergrond van en de verhouding tussen [A] en [H] en naar de herkomst van het geld waarmee de koopprijs werd betaald. Niet gebleken is dat de oud-notaris een dergelijk onderzoek heeft gedaan. De klacht is op dit onderdeel gegrond.
2.9.
[adres] (dossiers 12 en 13)
2.9.1.
Blijkens een koopovereenkomst van 15 november 2009 heeft [I] de hier bedoelde woning verkocht aan [H] voor de prijs van € 53.500,-. De koopovereenkomst is namens [H] , die toen volgens de koopovereenkomst woonde in [plaats] , ondertekend door [J] als haar notarieel gemachtigde.
De oud-notaris heeft de akte van levering gepasseerd op 6 april 2010, waarbij [H] , die toen in [land] woonde, is vertegenwoordigd door [X] .
De koopprijs met kosten is deels betaald van een bankrekening ten name van [K]
(€ 42.825,30) en deels door [L] (€ 17.476,46). Ten behoeve van [Z] is een hypotheekrecht gevestigd, waarbij [H] is vertegenwoordigd door [X] en [L] is vertegenwoordigd door [Y] .
2.9.2.
Het lag in de gegeven omstandigheden op de weg van de oud-notaris om onderzoek te doen naar de achtergrond van en de verhouding tussen [H] , [K] en [L] en naar de herkomst van de gelden waarmee de koopprijs werd betaald. Niet gebleken is dat de oud-notaris een dergelijk onderzoek heeft gedaan. De klacht is op dit onderdeel gegrond.
Conclusie
2.10.
De notaris is tekortgeschoten in de verplichting om zorgvuldig onderzoek te doen bij de volgende transacties:
- [adres] (dossier 3 en 4);
- [adres] (dossier 10);
- [adres] (dossier 11);
- [adres] (dossiers 12 en 13).
Maatregel
2.11.
Wat betreft de maatregel overweegt het hof het volgende. Een zorgvuldig onderzoek is van belang om te voorkomen dat de notaris een schakel wordt in de totstandkoming van vastgoedtransacties die verband houden met fraude en witwassen. Het nalaten van een dergelijk onderzoek is daarom een ernstige tekortkoming. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, blijkt dat de oud-notaris herhaaldelijk is tekortgeschoten in het verrichten van zorgvuldig onderzoek. Dat rechtvaardigt in beginsel het opleggen van een zware maatregel.
2.12.
Ten aanzien van drie van de vier transacties waarbij de oud-notaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan, is de oud-notaris reeds strafrechtelijk veroordeeld voor een samenhangende gedraging, te weten het opzettelijk in strijd met de verplichting als bedoeld in artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) niet melden van verrichte ongebruikelijke transacties. Het hof houdt daarmee rekening bij het bepalen van de op te leggen maatregel.
2.13.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen dient naar het oordeel van het hof in dit geval de maatregel van schorsing voor de duur van 4 weken te worden opgelegd. Ingevolge artikel 105 Wna is het aan de kamer om te bepalen op welke datum de aan de notaris opgelegde maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt van kracht wordt en dit bij aangetekende brief aan de notaris mee te delen.
2.14.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen bespreking omdat dit niet tot een andere beslissing kan leiden.
2.15.
Hetgeen hiervoor is overwogen, leidt tot de volgende beslissing.

3.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing van de kamer en doet opnieuw recht;
- verklaart de klacht gegrond wat betreft de gedragingen die zijn omschreven onder 2.4.2., 2.7.2., 2.8.2. en 2.9.2.;
- legt de oud-notaris de maatregel van schorsing voor de duur van vier weken op.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.J.J. Los, J.C.W. Rang en M. Bijkerk en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2016 door de rolraadsheer.