ECLI:NL:GHAMS:2016:4044

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2016
Publicatiedatum
12 oktober 2016
Zaaknummer
23-001442-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van ambtenaren door verdachte tijdens aanhouding met kwetsende uitspraken en spugen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1990 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld voor belediging van twee ambtenaren, T-619 en T-359, tijdens zijn aanhouding op 3 februari 2016. De verdachte had hen beledigd met kwetsende uitspraken en had in hun richting gespuugd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het op basis van een gewijzigde tenlastelegging tot een andere bewezenverklaring en straf kwam. Het hof achtte de belediging wettig en overtuigend bewezen, waarbij het spugen als onderdeel van de belediging werd aangemerkt.

De raadsman van de verdachte had bepleit dat spugen niet als belediging kon worden aangemerkt, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan eenvoudige belediging van ambtenaren in functie, meermalen gepleegd. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 300,00 en 6 dagen hechtenis, met de voorwaarde dat de geldboete niet ten uitvoer zou worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig maakte aan een strafbaar feit. Daarnaast werd de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke werkstraf gelast, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarin drie rechters zitting hadden.

Uitspraak

Parketnummer: 23-001442-16
Datum uitspraak: 5 oktober 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 april 2016 in de strafzaak onder de parketnummers 13/024127-16 en 23-004949-12 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres],
thans uit andere hoofde gedetineerd te Detentiecentrum Alphen aan den Rijn te Alphen aan den Rijn.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 september 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 februari 2016 te Amsterdam opzettelijk (een) ambtena(a)r(en), T-619 (hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam) en/of T-359 (werkzaam bij politie eenheid Amsterdam), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling en/of door een feitelijkheid heeft beledigd, door - hem/haar/hun de woorden toe te voegen: "Kanker op, jullie zijn kankerlijers, kanker op" en/of
"Je doet me pijn, kankerkutwijf" en/of "Kankerhoer!" en/of
"Jullie mogen allemaal dood, en je kankermoeder eerst" en/of
"Ik hoop dat je kankerkinderen doodgaan" en/of
"He lange heb jij kinderen? Ik hoop dat je kinderen de kanker krijgen" en/of , althans (telkens) woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of
- in de richting van voornoemde T-359 te spugen en /of rochelen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof – op grondslag van een in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging – tot een andere bewezenverklaring en straf komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 februari 2016 te Amsterdam opzettelijk ambtenaren, T-619 (hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam) en T-359 (werkzaam bij politie eenheid Amsterdam), gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling en door een feitelijkheid heeft beledigd, door hun/haar de woorden toe te voegen:
- " Kanker op, jullie zijn kankerlijers, kanker op" en
- " Je doet me pijn, kankerkutwijf" en
- " Kankerhoer!" en
- " Jullie mogen allemaal dood, en je kankermoeder eerst" en
- " Ik hoop dat je kankerkinderen doodgaan" en
- " Hé lange heb jij kinderen? Ik hoop dat je kinderen de kanker krijgen" en
- in de richting van voornoemde T-359 te spugen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Nadere bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde spugen op de grond dat spugen niet als beledigend in de zin van de artikelen 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht kan worden aangemerkt, gelet op HR 5 november 2013 (ECLI:NL:HR:2013:1107).
Ter beoordeling van het verweer leidt het hof uit het dossier de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 3 februari 2016 werd de verdachte door de verbalisanten T-619 en T-359 aangehouden, omdat hij in verband met de executie van een openstaande straf stond gesignaleerd. Direct nadat de verdachte was aangehouden, begon hij te schreeuwen tegen de verbalisanten. Hij riep hun onder meer toe: “Kanker op, jullie zijn kankerlijers, kanker op”, “Je doet me pijn, kankerkutwijf”, “Kankerhoer!”, “Jullie mogen allemaal dood, en je kankermoeder eerst”, “Ik hoop dat je kankerkinderen dood gaan” en “Hé lange, heb jij kinderen? Ik hoop dat je kinderen de kanker krijgen”. Intussen verzette hij zich heftig tegen zijn aanhouding door wild met zijn hoofd en armen naar achteren te bewegen en heen en weer te schoppen met zijn benen. Hij probeerde T-619 een kopstoot te geven. Ook spuugde de verdachte meermalen in de richting van verbalisant T-359 op de grond.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het spugen naar T-359 deel uitmaakte van een reeks van beledigingen aan het adres van de verbalisanten - geuit tijdens zijn verzet tegen zijn aanhouding - en derhalve net als de gebruikte scheldwoorden als beledigend in de zin van artikel 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht kan worden aangemerkt. De omstandigheid dat de verdachte de verbalisant niet heeft geraakt, doet daar niet aan af.
Het verweer wordt verworpen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht te volstaan met een geldboete en te bepalen dat deze in termijnen door de verdachte mag worden afbetaald, op de grond dat de verdachte lijdt aan de ziekte van Crohn en door de detentie die hij (uit andere hoofde) momenteel ondergaat, het beloop van deze ziekte de laatste tijd is verslechterd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belediging van twee verbalisanten nadat zij hem hadden aangehouden. Niet alleen heeft hij hen beledigd met termen die zeer respectloos en kwetsend waren, maar ook heeft hij gespuugd in de richting van een van de verbalisanten. De verdachte heeft de agenten aldus in hun eer en goede naam aangetast en hun gezag als ambtsdrager ondermijnd.
Het hof heeft gelet op de straf die door rechters pleegt te worden opgelegd bij eenvoudige belediging. Deze straf heeft zijn weerslag gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt een geldboete van € 150 genoemd, welke straf kan worden verhoogd met 33% tot 100% indien de belediging is geuit tegen een ambtenaar in functie. Dit laatste is hier het geval. Bovendien heeft de verdacht het feit meermalen gepleegd. Daarom acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke geldboete van € 300 in beginsel gerechtvaardigd.
Gelet echter op de ter terechtzitting in hoger beroep gebleken bijzondere persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder het feit dat hij lijdt aan de ziekte van Crohn en hetgeen dat in het dagelijks leven van de verdachte met zich brengt, zal het hof de geldboete in voorwaardelijke vorm opleggen. Er wordt geen aanleiding gezien reeds thans te bepalen dat de geldboete in gedeelten mag worden voldaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 57, 63, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 2 oktober 2013 (parketnummer 23-004949-12) opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering in zijn geheel toe te wijzen.
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen en heeft daartoe een beroep gedaan op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 2 oktober 2013, parketnummer 23-004949-12, te weten van:
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. J.J.I. de Jong en mr. G.M. Boekhoudt, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Oomkes, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 oktober 2016.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.