3.1Het gaat in dit geding - samengevat - over het volgende.
( i) [appellant] heeft vanaf 1 januari 2010 een eenmanszaak gehad die zich bezighield met het reviseren van motoren. [X] dreef een auto-demontagebedrijf. [geïntimeerde sub 2] is indirect bestuurder van [X] .
(ii) [appellant] is op 7 juli 2011 met [X] een vennootschap onder firma aangegaan. [appellant] heeft zijn eenmanszaak ingebracht in de vof met volgens de inbrengbalans een eigen vermogen van ruim € 65.000.
(iii) De vof-akte houdt in, voor zover van belang:
“(…)
Artikel 10 Einde Vennootschap
De vennootschap eindigt:
1. drie maanden nadat een der vennoten schriftelijk of bij deurwaardersexploit aan de andere vennoot heeft te kennen gegeven dat hij de vennootschap wil doen eindigen:
(…)
5. Nadat de heer [appellant] minimaal één jaar geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is geweest.
Artikel 11: Voortzetting. Vermogensbedingen
(…)
3
(…)
c. Indien de vennootschap binnen vijf jaren na aanvang van de vennootschap is geëindigd op grond van artikel 10 lid 1 (…) is de vennoot die heeft opgezegd een direct opeisbare boete verschuldigd van € 75.000,- aan de vennoot die niet heeft opgezegd.
Artikel 15: Gerechtigdheid tot het slotvermogen
1. Bij het eindigen der vennootschap zijn de vennoten in het vermogen der vennootschap gerechtigd voor het bedrag waarvoor zij op hun eigen kapitaalrekening zijn gecrediteerd, vermeerderd of verminderd met hun aandeel in de winst of het verlies, gemaakt of geleden blijkens de balans en winst- en verliesrekening per de datum waarop de onderneming der vennootschap wordt gestaakt. (…)
2. Op de balans, als bedoeld aan het slot van lid 1 van dit artikel, zullen de activa en passiva worden opgenomen voor de waarden in het economisch verkeer.
3. De stakingswinst of een stakingsverlies wordt door de vennoten voor een gelijk deel (50/50) genoten respectievelijk gedragen.
(…)”
(iv) De samenwerking tussen partijen verliep problematisch. [appellant] heeft daarom de bijstand ingeroepen van een advocaat, mr. Keuchenius te Hoorn. Op 9 november 2011 heeft mr. Keuchenius telefonisch contact opgenomen met [geïntimeerde sub 2] om een minnelijke regeling te beproeven. Mr. Keuchenius heeft de inhoud van het telefoongesprek met [geïntimeerde sub 2] bij brief van 10 november 2011 als volgt aan [appellant] bevestigd:
“(…) [geïntimeerde sub 2] peinst er niet over om met een advocaat aan tafel te gaan zitten. Volgens hem heb jij hem ‘bedrogen’ en ‘bestolen’ en kan dit alleen in een gesprek van man tot man worden uitgepraat. Hij zegde met onmiddellijke ingang de samenwerking op en kondigde aan dadelijk het gebouw te sluiten, of woorden van gelijke strekking. De heer [geïntimeerde sub 2] was niet tot rede te brengen, waarna het gesprek moest worden beëindigd. (…)”
( v) In november 2011 heeft [appellant] zich ziek gemeld. Op 31 januari 2012 heeft [geïntimeerde sub 2] de partner van [appellant] ( [Y] ) telefonisch bedreigd en op 2 april 2012 heeft [geïntimeerde sub 2] [appellant] en [Y] in hun woning mishandeld.
(vi) In juni 2012 heeft [X] verzocht om verlof tot het leggen van conservatoir derdenbeslag op de arbeidsongeschiktheidsuitkering van [appellant] voor een vordering op [appellant] van € 38.256 ter - zo begrijpt het hof - finale afwikkeling van de vof. Het verzoek is behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter in de rechtbank Alkmaar van 20 juni 2012. Mr. Keuchenius heeft toen voor [appellant] de verdediging gevoerd en daartoe onder meer het standpunt betrokken
“Nu de vof niet ontbonden is bestaat er overigens ook om die reden geen grondslag voor een geldvordering tussen de vennoten(pleitnota van mr. Keuchenius van 20 juni 2012 onder 22). Het verzoek is bij beschikking van 21 juni 2012 afgewezen. Daartoe is onder meer overwogen dat de inbreng door [appellant] van € 65.000 was onderbouwd met de inbrengbalans, terwijl van de ter zitting door [X] gestelde inbreng in contanten van € 25.000,- geen enkel bewijs was overgelegd (rov. 4.2).
(vii) Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 25 juni 2013 is [geïntimeerde sub 2] onherroepelijk veroordeeld voor de tegen [appellant] en [Y] gepleegde strafbare feiten. Bij brief van 4 oktober 2013 hebben [appellant] en [Y] [geïntimeerde sub 2] aansprakelijk gesteld voor de daardoor geleden schade. Nadat [geïntimeerde sub 2] aansprakelijkheid had afgewezen, hebben zij hem gedagvaard met een vordering tot betaling van schadevergoeding. [geïntimeerde sub 2] heeft daarop bij brief aan [appellant] van 11 januari 2014 het standpunt ingenomen dat de vof per 1 november 2012 is ontbonden wegens arbeidsongeschiktheid van [appellant] gedurende één jaar (artikel 10 lid 5 van de vennootschapsakte) en heeft - kennelijk namens [X] - aanspraak gemaakt op betaling door [appellant] van (ditmaal) € 49.744 ter finale afwikkeling van de vof. In reactie daarop heeft [appellant] bij brief van 22 januari 2014 het standpunt betrokken dat de vof op 9 november 2011 is ontbonden doordat [geïntimeerde sub 2] de vof in het telefoongesprek met mr. Keuchenius per direct had opgezegd. In die brief is aanspraak gemaakt op betaling door [geïntimeerde sub 2] van de boete van € 75.000 (artikel 11 lid 3 sub c van de vennootschapsakte) en bovendien is [geïntimeerde sub 2] daarbij aansprakelijk gesteld voor de schade van [appellant] als gevolg van toerekenbaar tekort schieten door [geïntimeerde sub 2] bij de vereffening van de vof. [geïntimeerde sub 2] heeft ook hiervoor aansprakelijkheid afgewezen.