Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.Het geschil in hoger beroep
4.Beoordeling van het hoger beroep
5.Beslissing
2 april 2017;
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de vrouw eenhoofdig gezag over de kinderen is toegewezen en de man het recht op omgang met de kinderen is ontzegd. De man is op 13 januari 2016 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 14 oktober 2015. De vrouw heeft op 24 maart 2016 een verweerschrift ingediend. Tijdens de zitting op 18 juli 2016 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en was er ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig.
Partijen zijn op 6 augustus 2008 in Marokko gehuwd en hebben twee minderjarige kinderen. Hun huwelijk is op 14 april 2016 ontbonden. De rechtbank had in de bestreden beschikking bepaald dat de vrouw het gezag over de kinderen alleen zou uitoefenen, omdat er een onaanvaardbaar risico bestond dat de kinderen klem zouden raken tussen de ouders. De man verzoekt de beschikking te vernietigen en omgang met de kinderen te herstellen, terwijl de vrouw verzoekt om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek.
Het hof oordeelt dat de man ontvankelijk is in zijn hoger beroep en dat de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag wordt bekrachtigd. Het hof stelt vast dat de man en de vrouw sinds april 2014 geen contact meer hebben gehad en dat de vrouw emotioneel niet in staat is om een omgangsregeling te realiseren. Het hof concludeert dat een omgangsregeling op dit moment niet in het belang van de kinderen is en houdt de behandeling van de zaak ten aanzien van de omgang pro forma aan tot 2 april 2017, met de opdracht aan de vrouw om het hof te informeren over de voortgang van haar therapie en de draagkracht voor contactherstel.