ECLI:NL:GHAMS:2016:4005

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2016
Publicatiedatum
10 oktober 2016
Zaaknummer
200.183927/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgang na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de vrouw eenhoofdig gezag over de kinderen is toegewezen en de man het recht op omgang met de kinderen is ontzegd. De man is op 13 januari 2016 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 14 oktober 2015. De vrouw heeft op 24 maart 2016 een verweerschrift ingediend. Tijdens de zitting op 18 juli 2016 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en was er ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig.

Partijen zijn op 6 augustus 2008 in Marokko gehuwd en hebben twee minderjarige kinderen. Hun huwelijk is op 14 april 2016 ontbonden. De rechtbank had in de bestreden beschikking bepaald dat de vrouw het gezag over de kinderen alleen zou uitoefenen, omdat er een onaanvaardbaar risico bestond dat de kinderen klem zouden raken tussen de ouders. De man verzoekt de beschikking te vernietigen en omgang met de kinderen te herstellen, terwijl de vrouw verzoekt om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek.

Het hof oordeelt dat de man ontvankelijk is in zijn hoger beroep en dat de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag wordt bekrachtigd. Het hof stelt vast dat de man en de vrouw sinds april 2014 geen contact meer hebben gehad en dat de vrouw emotioneel niet in staat is om een omgangsregeling te realiseren. Het hof concludeert dat een omgangsregeling op dit moment niet in het belang van de kinderen is en houdt de behandeling van de zaak ten aanzien van de omgang pro forma aan tot 2 april 2017, met de opdracht aan de vrouw om het hof te informeren over de voortgang van haar therapie en de draagkracht voor contactherstel.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 4 oktober 2016
Zaaknummer: 200.183.927/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: C14/156458 / FA RK 14-1696
in de zaak in hoger beroep van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. R.M.L. Theelen te 's-Gravenhage,
tegen
[de vrouw] ,
wonende op een geheim adres,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.S. Vos te Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 13 januari 2016 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 14 oktober 2015 van de rechtbank Noord-Holland (Alkmaar), met kenmerk C14/156458 / FA RK 14-1696.
1.3.
De vrouw heeft op 24 maart 2016 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zaak is op 18 juli 2016 ter terechtzitting behandeld.
1.5.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en vergezeld door mevrouw N. Arrahil, tolk in de Arabische taal;
- mevrouw [X] , vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de Raad).

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 6 augustus 2008 te Al Hoceima, Marokko gehuwd. Hun huwelijk is op 14 april 2016 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 14 oktober 2015 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren [minderjarige A] [in] 2012 (hierna: [minderjarige A] ) en [minderjarige B] [in] 2013 (hierna: [minderjarige B] ). De kinderen verblijven bij de vrouw.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat de vrouw wordt belast met eenhoofdig gezag over de kinderen en is de man het recht op omgang met de kinderen ontzegd.
3.2.
De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat er omgang komt tussen de man en [minderjarige A] en [minderjarige B] , met toekenning van de kosten van beroep.
3.3.
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, althans zijn verzoek af te wijzen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Ter beoordeling aan het hof is of het gezamenlijk gezag over [minderjarige A] en [minderjarige B] dient te worden beëindigd en het gezag uitsluitend aan de vrouw dient toe te komen, alsmede te bepalen of een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige A] en [minderjarige B] vastgesteld dient te worden.
4.2.
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte haar oordeel enkel op mededelingen van de zijde van de vrouw als mede een voormalig zorgverleenster heeft gebaseerd. De rechtbank heeft te weinig acht geslagen op de vele verklaringen van direct bij het gezin betrokken personen die de man daar tegenover heeft gesteld. De man wil graag het contact met de kinderen herstellen. Na het vertrek van de vrouw en de kinderen heeft hij pogingen ondernomen om in contact met hen te komen, aldus de man.
4.3.
De vrouw stelt zich primair op het standpunt dat de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de gronden voor het hoger beroep in het beroepschrift onvoldoende kenbaar zijn en dat de man in strijd met de goede procesorde niet het gehele procesdossier in eerste aanleg heeft overgelegd. Subsidiair heeft de vrouw als verweer gevoerd dat de rechtbank in de bestreden beschikking in rechtsoverwegingen 2.7.3 en 2.7.4 voldoende acht heeft geslagen op de standpunten van partijen ten aanzien van de door de man in het geding gebrachte verklaringen.
4.4.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Volgens de Raad is contactherstel tussen de man en de kinderen belangrijk, maar is een omgangsregeling met de man op dit moment niet in het belang van de kinderen. De vrouw is op dit moment nog onvoldoende in staat om een omgangsregeling te kunnen realiseren, gelet op haar onverwerkte trauma’s. Het op korte termijn starten van een omgangregeling zou de ingezette therapie doorkruisen. Gelet op de leeftijd van de kinderen en hun kwetsbaarheid acht de Raad het nog te vroeg voor een raadsonderzoek naar de mogelijkheden voor (begeleide)omgang tussen de man en de kinderen.
ontvankelijkheid van het hoger beroep
4.5.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit het appelschrift (de gronden en het verzochte) voldoende duidelijk tegen welke beslissingen van de rechtbank de man heeft gegriefd en op welke grond. Voorts overweegt het hof dat volgens artikel 1.2.6 van het Procesreglement Verzoekschriftprocedures Familiezaken Gerechtshoven bij het beroepschrift alle stukken uit de eerste aanleg gevoegd worden. De man heeft maar een deel van het procesdossier in eerste aanleg aan het hof toegezonden. Nu de vrouw reeds beschikte over de stukken in eerste aanleg en zij zelf de ontbrekende stukken van het dossier in eerste aanleg alsnog bij het hof heeft ingediend, is de vrouw niet in haar procesbelangen geschaad.
Het hof ziet, gelet op het voorgaande, geen aanleiding om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.
gezag
4.6.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:251a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter na ontbinding van het huwelijk op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt, indien a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b) wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.7.
Het hof overweegt als volgt.
Uitgangspunt van de wetgever is dat ouders gezamenlijk het gezag over hun minderjarige kind uitoefenen. Volgens vaste jurisprudentie brengt het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer mee dat het in het belang van het kind noodzakelijk is het gezag aan één van de ouders toe te kennen. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen of tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren zal raken tussen de ouders.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat partijen sinds het vertrek van de vrouw en de kinderen in april 2014 feitelijk geen contact met elkaar hebben (gehad). Het hof overweegt dat thans niet op grond van de overgelegde stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden beoordeeld wat zich tijdens de samenwoning precies tussen partijen en in hun woning heeft afgespeeld. Wel staat vast dat de vrouw in april 2014 met de kinderen naar een Blijf van mijn Lijf huis is vertrokken, dat de destijds bij de vrouw en de kinderen betrokken hulpverlener heeft geconstateerd dat de vrouw en [minderjarige A] zeer angstig waren, dat bij de vrouw een posttraumatische stressstoornis en een depressie is vastgesteld en dat [minderjarige A] een positieve ontwikkeling is gaan doormaken nadat zij met de vrouw uit de voormalig echtelijke woning is vertrokken. Voorts blijkt uit de overgelegde stukken dat bij de vrouw geen emotionele draagkracht bestaat om met de man over de kinderen te overleggen. Ter zitting in hoger beroep heeft de man bevestigd dat er geen enkel contact tussen hem en de vrouw mogelijk is, dat hij niet de wens heeft om samen met de vrouw beslissingen over de kinderen te nemen en accepteert dat de vrouw deze beslissingen alleen neemt. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij vooral belang hecht aan contact(herstel) tussen hem en de kinderen en dat het hem niet om de zeggenschap over de kinderen te doen is. Gelet op de geschetste omstandigheden is het hof van oordeel dat partijen niet in staat zijn om vorm te geven aan een gezamenlijke gezagsuitoefening over de kinderen. Daarbij maakt de beperkte emotionele draagkracht van de vrouw het in het belang van de kinderen noodzakelijk dat zij belangrijke beslissingen kan nemen over de kinderen, zonder dat zij daarvoor overleg met of toestemming van de man behoeft. Zou zij dergelijk overleg of instemming moeten (blijven) zoeken, dan zou dit een voortdurende emotionele belasting van de vrouw betekenen, wat haar emotionele beschikbaarheid voor de kinderen zal beperken hetgeen niet in hun belang is. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag daarom bekrachtigen.
omgang
4.8.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:377a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind, tenzij sprake is van één van de in het derde lid van deze bepaling limitatief opgesomde gronden voor ontzegging van dit recht, die als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
4.9.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de vrouw met de kinderen in april 2014 naar een Blijf van mijn Lijf Huis is vertrokken. Zoals het hof hiervoor onder 4.6. heeft overwogen heeft de man sindsdien geen contact meer gehad met de kinderen. Partijen hebben ieder een geheel eigen kijk op hun huwelijk, de periode daarna en de betrokkenheid van de man bij de kinderen. Volgens de man heeft hij, onder andere via de wijkagent, het buurthuis en de politie pogingen ondernomen om in contact te komen met de kinderen. De vrouw heeft dit betwist. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er via de bij haar betrokken hulpverlening toentertijd contact is gezocht met de man, maar dat de man niet openstond voor contact. Wat hier verder ook van zij, vast staat dat de pogingen om contact tot stand te brengen tussen de kinderen en de man op niets zijn uitgelopen. Met de Raad is het hof van oordeel dat omgang tussen de kinderen en de man op dit moment niet in het belang van de kinderen is. Het hof overweegt daartoe dat de vrouw geen enkel vertrouwen in de man heeft. Zij is op dit moment emotioneel niet in staat haar medewerking te verlenen aan het tot stand brengen van contact tussen de kinderen en de man, terwijl de kinderen gelet op hun leeftijd nog zeer afhankelijk zijn van hun moeder. Het vaststellen van een omgangsregeling gaat de draagkracht van de vrouw en (daarmee ook) de kinderen te boven. Het is van belang dat de vrouw op dit moment rust krijgt om haar draagkracht te vergroten. Voor een raadsonderzoek naar de mogelijkheden voor (begeleide)omgang tussen de man en de kinderen is het naar het oordeel van het hof nog te vroeg. De therapie van de vrouw en [minderjarige A] is nog niet afgerond en een raadsonderzoek zal derhalve (nog) geen volledig beeld van de situatie kunnen bieden. Daarbij komt dat een raadsonderzoek op dit moment te belastend voor de vrouw en kinderen zal zijn. Gelet op het voorgaande, is het hof van oordeel dat een omgangsregeling thans in strijd met de zwaarwegende belangen van de kinderen is. Het hof zal in afwachting van nadere informatie over het verloop van de therapie van de vrouw en [minderjarige A] de behandeling van de zaak ten aanzien van de omgang pro forma aanhouden tot zondag 2 april 2017. Daarbij verzoekt het hof mr. Vos uiterlijk twee weken voor genoemde datum het hof schriftelijk te berichten omtrent de voortgang van de therapie van de vrouw en [minderjarige A] en omtrent de draagkracht van de vrouw en de kinderen voor contactherstel en omgang tussen de man en de kinderen.
4.10.
Het hof wijst het verzoek van de man tot veroordeling van de vrouw in de kosten van het beroep af, gelet op de thans te nemen beslissing en het familierechtelijke karakter van het geschil.
4.11.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover daarin is bepaald dat het gezag over de kinderen aan de vrouw alleen toekomt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het verzoek van de man om de vrouw in de kosten van het beroep te veroordelen af;
bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van de omgangsregeling pro forma zal worden aangehouden tot
2 april 2017;
verzoekt mr. de Vos het hof uiterlijk twee weken voor de genoemde datum schriftelijk te informeren over het verloop van de therapie van de vrouw en [minderjarige A] en de draagkracht van de vrouw en de kinderen voor contactherstel en omgang tussen de man en de kinderen;
wijst af het anders of meer in hoger beroep verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en mr. A.R. van Wieren in tegenwoordigheid van mr. C.L. de Lussanet de la Sablonière-Buikema als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2016.