ECLI:NL:GHAMS:2016:40

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
14 januari 2016
Zaaknummer
200.165.321/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van ontheffing van het gezag van de moeder over haar kinderen na beoordeling van pedagogische geschiktheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het gezag van de moeder over haar kinderen. De moeder was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de kinderrechter van 26 november 2014, waarin zij ontheven werd van het ouderlijk gezag. De moeder had in het verleden te maken gehad met een turbulente relatie met de vader van de kinderen, wat leidde tot een onveilige thuissituatie. De kinderen zijn in 2010 uit huis geplaatst en verblijven sindsdien in een pleeggezin. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder ongeschikt is om haar plicht tot verzorging en opvoeding van de kinderen te vervullen, onder andere door onvoldoende pedagogische vaardigheden en een laag niveau van leerbaarheid. Ondanks verbeteringen in haar persoonlijke situatie, zoals huisvesting en financiën, is het hof van oordeel dat de zware problematiek van de kinderen vraagt om een stevige pedagogische basis die de moeder niet kan bieden. De beslissing van de kinderrechter om de moeder ontheven van het gezag te houden, is daarom bekrachtigd. Het hof benadrukt het belang van stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie van de kinderen, die inmiddels negen en zeven jaar oud zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 12 januari 2016
Zaaknummer: 200.165.321/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: C13/568749 / FA RK 14-5241
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. S. el Mhassani te Amsterdam,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de moeder en de Raad genoemd.
1.2.
De moeder is op 24 februari 2015 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 26 november 2014 van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter), met kenmerk C13/568749 / FA RK 14-5241.
1.3.
De moeder heeft op 13 maart 2015 en 25 maart 2015 nadere stukken ingediend.
1.4.
De Raad heeft op 23 september 2015 een nader stuk ingediend.
1.5.
De zaak is op 5 oktober 2015 ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw A.M.R. Azimi, vertegenwoordiger van de Raad;
- de gezinsmanager namens de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming (hierna: de GI);
- de pleegvader de heer [y] .

2.De feiten

2.1.
Uit de relatie van de moeder en de heer [x] zijn geboren [a] (hierna: [kind a] ) [in] 2006 en [b] (hierna: [kind b] ) [in] 2008 (hierna tezamen: de kinderen).
Uit deze relatie is voorts geboren [de minderjarige] [in] 2010.
2.2.
De relatie van de ouders is in juli 2012 beëindigd. De vader heeft de kinderen erkend. De moeder is belast met de uitoefening van het gezag.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 22 juni 2010 zijn de kinderen onder toezicht gesteld en zij zijn op 11 augustus 2010 uit huis geplaatst. Deze maatregelen zijn sindsdien telkens verlengd.
2.4.
[kind a] en [kind b] verblijven sinds april 2012 in het huidige, perspectiefbiedende pleeggezin.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, op het daartoe strekkende verzoek van de Raad, de moeder ontheven van het ouderlijk gezag over de kinderen en is JBRA benoemd tot voogd, uit te voeren door de GI.
3.2.
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de Raad alsnog af te wijzen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Nu het inleidend verzoekschrift in deze zaak is ingediend op of omstreeks 10 juli 2014, is op grond van artikel 28 lid 1 van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek op de beoordeling daarvan het recht van toepassing zoals dat gold vóór 1 januari 2015.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:266 (oud) van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan, mits het belang van het kind zich daartegen niet verzet, een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen worden ontheven op de grond dat die ouder ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.
In het geval een ouder zich verzet tegen de ontheffing van het gezag over een of meer van zijn kinderen, kan op grond van artikel 1:268 lid 2, aanhef en onder a (oud), BW ontheffing slechts worden uitgesproken, indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde in artikel 1:261 (oud) BW van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel – door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen – onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 (oud) BW af te wenden.
Ter beantwoording door het hof ligt de vraag voor of aan de voorwaarden genoemd in artikel 1:268 lid 2 is voldaan.
4.2.
De moeder stelt dat zij ten onrechte van het ouderlijk gezag over de kinderen is ontheven. Zij betwist dat zij onmachtig en ongeschikt is de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich te nemen. Zij erkent dat er in het verleden sprake is geweest van een turbulente periode met de nodige problematiek. De relatie met de vader is inmiddels echter verbroken en zij heeft gedurende een langere periode een vaste, stabiele relatie. De moeder bewoont een zelfstandige woning en zij heeft haar financiën op orde. De GI heeft echter nimmer initiatieven ontplooid en/of concrete maatregelen genoemd om toe te werken naar een thuisplaatsing van de kinderen. Zij is zeer gemotiveerd om de kinderen weer thuis te krijgen en zij wil overal aan meewerken om een thuisplaatsing te bewerkstelligen.
De moeder is van mening dat van een ontheffing van het gezag over de kinderen geen sprake kan zijn, zolang nog geen onderzoek is verricht naar haar pedagogische mogelijkheden om haar plicht tot verzorging en opvoeding van de kinderen te vervullen. Het is in het belang van de kinderen om bij hun familie op te groeien. De moeder heeft een groot netwerk en kan
– als zij de kans krijgt – haar kinderen een stabiele opvoedingssituatie bieden. Opgroeien in een pleeggezin is derhalve niet in het belang van de kinderen, aldus de moeder.
4.3.
De Raad voert aan dat het toekomstperspectief van de kinderen niet meer bij de moeder ligt en dat het voor hen van groot belang is om daarover duidelijkheid te krijgen. Beide kinderen hebben te kampen met zware problematiek en dit vraagt van hun opvoeders een stevige pedagogische basis. De Raad is van mening dat de moeder de kinderen deze basis niet kan bieden, onder andere doordat de moeder in het verleden niet leerbaar is gebleken.
4.4.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken.
Ondanks de inzet van opvoedondersteuning door Cordaan is de thuissituatie voor de kinderen, na de geboorte van [de minderjarige] [in] 2010, dusdanig onveilig geworden dat [kind a] , [kind b] en [de minderjarige] in augustus 2010 uit huis zijn geplaatst. De moeder was overbelast en werd door de vader onvoldoende gesteund. De moeder beschikte over onvoldoende pedagogische vaardigheden, hetgeen leidde tot gevaarlijke situaties. Bovendien was sprake van (ernstig) door de vader gepleegd huiselijk geweld en gebruik van drank en drugs. Na de uithuisplaatsing zijn [kind a] en [kind b] in een projectgezin van OC Trompendaal geplaatst en vervolgens hebben zij enige tijd (apart van elkaar) in een opvoedgezin verbleven tijdens de door de Bascule aangeboden Multidimensional Treatment Foster Care for Preschoolers (MTFC-P) behandeling. Vervolgens zijn zij samen in het huidige pleeggezin geplaatst.
4.5.
Bij beide kinderen is sprake van een posttraumatische stressstoornis (PTSS), hechtings- en sociaal-emotionele problematiek. Bij [kind a] spelen daarnaast nog loyaliteitsproblemen een rol. De kinderen hebben in de thuissituatie onvoldoende basisveiligheid gekend en zijn getuige geweest van ruzies en geweld tussen de ouders en de arrestatie van de vader. Dit heeft ertoe geleid dat bij [kind a] en [kind b] het vertrouwen is geschaad dat hun opvoeders er altijd voor hen zijn. Bovendien hebben zij te maken gehad met verschillende wisselingen van pleeggezinnen in de jaren daarna.
Nadat [kind a] aanvankelijk druk en gevaarlijk gedrag vertoonde, laat hij thans angstig en depressief gedrag zien en hij laat zich moeilijk troosten. Hij maakt zich zorgen over zijn ouders en kan grensoverschrijdend en agressief gedrag vertonen wanneer hij niet voldoende wordt begrensd en zich onveilig voelt. [kind a] en [kind b] hebben individuele therapie van BRight GGZ gehad, waarbij aandacht is besteed aan traumaverwerking, loyaliteits- en hechtingsproblemen. Gebleken is dat beide kinderen door hun vroege jeugdervaringen de wereld grotendeels als ‘dreigend gevaar’ ervaren. Als gevolg daarvan laten zij een overmatige alertheid zien, wat hun functioneren in een groep bemoeilijkt. De emotionele achterstanden die zij hebben opgelopen zorgen ervoor dat hun mogelijkheden om om te gaan met pijn, verdriet en frustratie nog zeer beperkt zijn. [kind a] en [kind b] onderkennen hun eigen emoties vaak niet en kunnen daarom bij anderen de emoties ook niet herkennen en daarop anticiperen. Dit belemmert [kind a] en [kind b] in de omgang met leeftijdgenootjes.
Uit het actuele verslag van de Raad van 23 september 2015 blijkt voorts dat de pleegouders door ouderbegeleiding van BRight GGZ en andere therapeuten meer inzicht hebben gekregen in de (ernst van) de problematiek van de kinderen en dat zij geleerd hebben om hier beter mee om te gaan. Dit heeft ertoe geleid dat het hen steeds vaker lukt om de kinderen op een succesvolle manier met hun problemen te leren omgaan en dat hun aanhoudende inspanningen op het terrein van buitenschoolse activiteiten vruchten afwerpen. De kinderen krijgen steeds meer zelfvertrouwen en weten zich in sociaal opzicht steeds beter te handhaven. Bovendien is [kind a] meer dan gemiddeld in lengte gegroeid, is zijn nachtrust verbeterd en bijt hij steeds minder op zijn nagels. Bij [kind b] is sprake van een aanhoudende gezonde groei en een verbetering van haar fijne motoriek. Daarnaast lukt het steeds beter om haar explosieve buien tot bedaren te brengen en haar eigen inzicht daarin en invloed daarop te vergroten. Beide kinderen liegen bovendien veel minder, zij tonen meer affectie richting de pleegouders en zij geven herhaaldelijk aan blij te zijn in het pleeggezin te wonen, aldus de Raad in genoemd verslag.
4.6.
Tussen de moeder en de kinderen vindt vier tot vijf maal per jaar - voorafgaand aan de schoolvakanties - omgang plaats. Omdat het de moeder niet lukte tijdens de bezoeken de leiding te nemen en structuur in het bezoek aan te brengen, is besloten de moeder met ieder kind afzonderlijk enige tijd te laten doorbrengen en het laatste kwartier gezamenlijk af te sluiten. Sindsdien zijn de bezoeken voor de moeder meer ontspannen en kan ze meer genieten van het contact met [kind a] en [kind b] . Hoewel de bezoeken rustig en in een prettige sfeer verlopen laten de kinderen na ieder bezoek een terugval in hun gedrag zien. [kind a] heeft last van slapeloosheid, onrust, en een toename van conflicten met andere kinderen. [kind b] laat een toename van zelfbepalend gedrag, driftbuien en onzekerheid zien.
4.7.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat de moeder ongeschikt en onmachtig is om haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen. De zware problematiek van [kind a] en [kind b] vraagt van hun opvoeders een stevige pedagogische basis. De moeder beschikt over onvoldoende pedagogische vaardigheden om [kind a] en [kind b] de intensieve zorg en begeleiding te bieden die zij nodig hebben. Gebleken is dat de moeder op laag begaafd niveau functioneert en dat zij haar pedagogische vaardigheden niet verder heeft kunnen ontwikkelen doordat zij niet of nauwelijks leerbaar is. Dat de overige omstandigheden – zoals huisvesting en haar financiële situatie – ten positieve zijn veranderd, zoals de moeder stelt, maakt dit oordeel niet anders.
Voldoende aannemelijk is geworden dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [kind a] en [kind b] onvoldoende zijn om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 (oud) BW af te wenden. Aan het belang van [kind a] en [kind b] bij duidelijkheid over hun opvoedperspectief en bij stabiliteit en continuïteit in hun opvoedingssituatie bij de pleegouders dient met het oog op hun verdere ontwikkeling zwaarwegende betekenis te worden toegekend. Dat belang weegt zwaarder dan het belang van de moeder bij afwijzing van het verzoek tot ontheffing. [kind a] en [kind b] zijn inmiddels negen en zeven jaar en zullen zich, indien de moeder met het gezag over hen belast blijft, naarmate zij ouder worden, steeds meer bewust worden van de jaarlijks terugkerende verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing, hetgeen veel onrust en onzekerheid voor hen met zich meebrengt. Met het ontheffen van de moeder van het gezag wordt tegemoetgekomen aan hun belang om rust en duidelijkheid te krijgen over hun toekomstperspectief. Uit het voorgaande volgt dat het belang van [kind a] en [kind b] zich niet tegen de ontheffing verzet. Aan de voorwaarden voor ontheffing van de moeder van het gezag over [kind a] en [kind b] is derhalve voldaan. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve bekrachtigen.
4.8.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. R.G. Kemmers en
mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, in tegenwoordigheid van mr. M. Broek-Hartenberg als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2016.