ECLI:NL:GHAMS:2016:3918

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2016
Publicatiedatum
30 september 2016
Zaaknummer
200.169.409/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur woonruimte; betalingsachterstand en ontbinding huurovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een huurovereenkomst tussen [appellant] B&O DIENSTVERLENING B.V. en [geïntimeerden]. De appellant, vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder, had een huurachterstand laten ontstaan van € 2.142,= en was door de kantonrechter veroordeeld tot ontruiming van de woning en betaling van de huurachterstand en buitengerechtelijke kosten. De appellant betwistte de hoogte van de betalingsachterstand, maar het hof oordeelde dat deze onvoldoende gemotiveerd was betwist. Het hof wees erop dat het aan de appellant was om aan te tonen dat hij meer betalingen had gedaan dan door de geïntimeerden in aanmerking waren genomen. De appellant voerde ook aan dat de kantonrechter hem ten onrechte geen terme de grâce had verleend, maar het hof oordeelde dat de huurachterstand al te lang bestond en dat het geven van een termijn niet tot een andere uitkomst zou hebben geleid. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en verwees de appellant in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.169.409/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 3439619 CV EXPL 14-27096
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 september 2016
inzake
[appellant], wonend te [woonplaats] , thans in rechte vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder
B&O DIENSTVERLENING B.V.,
gevestigd te Purmerend,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. M.E. Zweers te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,

2.
[geïntimeerde sub 2],
beiden wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. S.M. van de Weijer te Duivendrecht.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna respectievelijk [appellant] , de bewindvoerder en [geïntimeerden] genoemd.
Het hof heeft in deze zaak op 21 juli 2015 een incidenteel tussenarrest gewezen. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt naar dat arrest verwezen.
Partijen hebben daarna in de hoofdzaak de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord;
- akte met een productie zijdens [appellant] ;
- antwoordakte zijdens [geïntimeerden]
Bij rolbeslissing van 9 februari 2016 zijn [geïntimeerden] in de gelegenheid gesteld de bewindvoerder op te roepen om op 8 maart 2016 in dit geding te verschijnen ter overneming van het geding ten behoeve van [appellant] . Die oproeping heeft op 23 februari 2016 plaatsgevonden.
Op de eerstdienende dag heeft de bewindvoerder verklaard het geding over te nemen en zich aan te sluiten bij de stellingen van [appellant] .
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft in de hoofdzaak geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerden] alsnog zal afwijzen, met beslissing - uitvoerbaar bij voorraad - over de proceskosten, inclusief de nakosten.
[geïntimeerden] hebben in de hoofdzaak geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten, inclusief de nakosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 en 1.2 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1
[appellant] huurt van [geïntimeerden] een woning met een huurprijs (ten tijde van het bestreden vonnis) van € 531,61 per maand. Hij heeft een huurachterstand laten ontstaan, waarvoor hij meermaals is aangemaand. In dit geding vorderen [geïntimeerden] ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde en betaling van de huurachterstand en de buitengerechtelijke kosten, met rente. [appellant] heeft bij zijn antwoord in eerste aanleg de hoogte van de betalingsachterstand betwist. Na de repliek van [geïntimeerden] heeft [appellant] niet meer gedupliceerd. In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter het verweer van [appellant] als onvoldoende onderbouwd verworpen, de huurovereenkomst ontbonden en [appellant] veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde en betaling van een bedrag van € 2.142,= aan huurachterstand tot en met december 2014 en € 278,31 aan buitengerechtelijke kosten, met rente en kosten.
3.2
Met de
grieven 1 en 2bestrijdt [appellant] de hoogte van de door de kantonrechter vastgestelde en toegewezen huurachterstand, alsmede de buitengerechtelijke kosten.
3.2.1
Met betrekking tot het gevorderde bedrag aan huurachterstand voert [appellant] aan dat het zonder een duidelijk overzicht van verschuldigde en ontvangen betalingen, dat ontbreekt, onmogelijk is de juistheid van het gevorderde bedrag te verifiëren en dat bedrag zo nodig te corrigeren door het overleggen van betalingsbewijzen van wel verrichte, maar niet door [geïntimeerden] verwerkte betalingen. Dit betoog treft geen doel. Onder 17 van de conclusie van repliek hebben [geïntimeerden] gedetailleerd uiteen gezet hoe het gevorderde bedrag van € 2.142,= is opgebouwd, dat wil zeggen: welke vervallen huurtermijnen (maart tot en met december 2014) en welke betalingen van [appellant] over die periode daarbij in aanmerking zijn genomen. Het is vervolgens aan [appellant] om te stellen en zo nodig aan te tonen dat hij meer betalingen heeft gedaan dan [geïntimeerden] in aanmerking hebben genomen. Het uitspreken van een vermoeden dat er door hem in 2013 en 2014 meer betalingen zijn gedaan dan waarmee bij de vaststelling van de hoofdsom rekening is gehouden, is dan niet voldoende. De door [appellant] genoemde betalingen van 19 en 30 maart 2014 en de betaling waarvan bij de akte van 12 mei 2015 een betalingsbewijs is overgelegd, betreffen een eerdere periode dan waarop de vordering betrekking heeft. Al met al is de door [geïntimeerden] gestelde huurachterstand door [appellant] onvoldoende gemotiveerd betwist. Aan de door [appellant] aangeboden bewijslevering op dit punt komt het hof derhalve niet toe.
3.2.2
Voorts heeft [appellant] aangevoerd dat aan buitengerechtelijke kosten niet meer kan worden toegewezen dan voortvloeit uit de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten, namelijk 15% over de eerste € 2.500,= en 10% over het meerdere tot € 5.000,=. Hij heeft echter niet voldoende gemotiveerd waarom, gegeven de hiervoor juist bevonden hoofdsom van € 2.142,=, het door de kantonrechter aan buitengerechtelijke incassokosten toegewezen bedrag van € 278,31 te hoog zou zijn.
3.2.3
De grieven 1 en 2 zijn dus tevergeefs voorgedragen.
3.3
De
grieven 3 en 4betreffen de door de kantonrechter uitgesproken ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling tot ontruiming.
3.3.1
[appellant] betoogt dat hij door verlies van zijn woning onevenredig hard wordt getroffen, net nu hij zijn persoonlijke en financiële situatie weer op orde heeft. Hij heeft inmiddels inkomenszekerheid, begeleiding van schuldhulp en een bewindvoerder. Hij heeft alles op alles gezet om een herhaalde huurachterstand te voorkomen en is thans in staat weer een bestaan op te bouwen. Hij is van mening dat zijn tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst de ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigt.
3.3.2
Het hof volgt [appellant] daarin niet. Uit de door [geïntimeerden] in eerste aanleg overgelegde stukken, waarvan de inhoud door [appellant] niet voldoende gemotiveerd is bestreden, blijkt dat [appellant] al sinds 2011 zeer onregelmatig betaalt en huurachterstanden van wisselende hoogte heeft laten ontstaan. Ten tijde van de inleidende dagvaarding en het bestreden vonnis bedroeg de achterstand meer dan drie maanden. Een achterstand van die omvang rechtvaardigt, zeker als deze wordt bezien tegen de achtergrond van het eerdere betalingsgedrag, een ontbinding van de huurovereenkomst. Hieraan doet niet af dat [appellant] thans over een uitkering beschikt en wegens het hebben van problematische schulden onder bewind is gesteld. Dat op zichzelf geeft immers geen uitzicht op aflossing van de ontstane achterstand. Van [geïntimeerden] kan niet worden gevergd dat zij nog langer gedwongen blijven om te voldoen aan een overeenkomst waarvan [appellant] de verplichtingen al zo lang schendt.
3.3.3
Ook de grieven 3 en 4 falen derhalve.
3.4
Met zijn laatste grief, grief 5, betoogt [appellant] dat de kantonrechter hem ten onrechte geen
terme de grâceheeft gegeven zoals geregeld in artikel 7:280 BW. Deze grief faalt. Het bestreden vonnis dateert van 10 maart 2015. Ten tijde van het uitbrengen van de appeldagvaarding, meer dan anderhalve maand later, was het vonnis nog niet ten uitvoer gelegd. Op dat moment was de in artikel 7:280 BW genoemde termijn van ten hoogste een maand reeds lang verstreken zonder dat de huurachterstand was ingelopen. Derhalve valt niet in te zien dat het geven van die termijn tot een andere uitkomst zou hebben geleid.
3.5
Alle grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep, inclusief de kosten van het incident.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van de kantonrechter te Amsterdam van 10 maart 2015;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, zowel in de hoofdzaal als in het incident, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 311,= aan verschotten en € 1.788,= voor salaris en op € 131,= voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,= voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, J.C.W. Rang en E.M. Polak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 september 2016.