3.5Het hof overweegt als volgt. De verklaringen van de broers [familienaam B en D] alsmede van [E] wijken onderling niet af waar het gaat om het aantal bezoeken dat [A] aan de winkel van [B] heeft afgelegd (4), de periode waarin dat gebeurde (november 2009), de reden van het eerste bezoek (kennismaking van [A] namens de gemeente als nieuwe eigenaar), die van de verdere bezoeken (gesprekken over vermindering van huur vanwege sloopwerkzaamheden) en de aanwezigen bij de gesprekken (steeds [B] en [E] , bij het tweede en vierde gesprek ook [D] ). Ook over het voorstel van [B] (€ 2.000,= per maand) en de tegenvoorstellen van [A] (eerst 9.000,= per kwartaal en, na afwijzing daarvan, € 7.200,= per kwartaal) verklaren de drie getuigen eensluidend.
3.5.1.Tegenover deze verklaringen staat de verklaring van [A] . Hij verklaart dat hij 3 á 4 keer met [B] heeft gesproken en dat daar iemand anders bij was: over de aanwezigheid van een derde persoon verklaart hij niet. Ook [A] heeft verklaard dat hij kwam vertellen dat hij de contactpersoon voor de gemeente was; volgens hem heeft hij verteld dat de gemeente voornemens was het complex te slopen en heeft hij desgevraagd uitgelegd op welke vergoedingen [B] kon rekenen. Hij bevestigt dat [B] hem vroeg of de huur niet omlaag kon ( [A] weet niet of daarbij een bedrag is genoemd) en dat hij die vraag aan zijn opdrachtgevers zou doorgegeven. Volgens hem was het antwoord daarop negatief. Volgens [A] heeft hij met [B] onderhandeld over de aflopende huur van een van [B] andere winkelpanden en heeft [B] daarvoor een huurverlaging gekregen, omdat hij afzag van verdere schadevergoeding bij verplaatsing van die winkel.
3.5.2.De kern van de (gelijkluidende) verklaringen van de drie getuigen aan de zijde van [X] betreft de onderhandelingsstappen die volgens de getuigen hebben plaatsgevonden. Deze stappen zijn minst genomen opvallend te noemen. Waar de huursom € 7.274,80 per maand was (ca € 21.600,= per kwartaal), stelde [B] voor dat hij een maandelijkse huur van € 2.000,= zou gaan betalen (een huurvermindering van € 15.600,= per kwartaal.) Het tegenvoorstel van [A] zou volgens de drie verklaringen € 9.000,= per kwartaal zijn geweest (een huurvermindering van circa € 12.600,= per kwartaal). Een verklaring waarom de gemeente reeds als eerste reactie op het voorstel van [X] een dergelijke grote stap heeft gezet is in dit geding niet gegeven, hetgeen in het licht van het probandum (het ging slechts om compensatie van te verwachten overlast door de sloop- en renovatieplannen van de gemeente) wel van [X] had mogen worden verwacht. Vervolgens vormde de enkele afwijzing van dit voorstel door [X] kennelijk voldoende aanleiding voor [A] om binnen enkele dagen namens de gemeente een nog gunstiger voorstel te doen. [X] heeft daarvoor niet eens (zoals in onderhandelingen gebruikelijk is) eerst een tegenvoorstel hoeven formuleren. Waarom de gemeente tot die extra stap bereid was, is door [X] evenmin toegelicht. Daarbij komt dat volgens [X] de door de gemeente voorgestelde huurverlagingen niet van tijdelijke aard waren, maar permanent, hetgeen het gewicht van de verlagingen des te groter maakt. Zonder verdere toelichting (bijvoorbeeld over de omvang van de compensatie die zij realistisch gesproken zou kunnen verwachten, of de mate waarin andere winkeliers in het Borstblok voor de toekomstige overlast zijn gecompenseerd) die [X] niet heeft verstrekt - hoewel dat op haar weg had gelegen, gezien het verweer van de gemeente dat de huurders voor deze overlast zijn gecompenseerd door bevriezing van de huren voor twee jaar - is niet aannemelijk dat de gemeente daartoe bereid is geweest.
3.5.3.Het ligt voorts in de lijn der verwachting dat een huurverlaging van een dergelijke omvang door de gemeente schriftelijk gedocumenteerd wordt, zeker in het licht van het gegeven dat de veel geringere verhoging als gevolg van indexering (zie rov. 2.1.7) wel bij afzonderlijke brief is bevestigd. Een schriftelijke bevestiging van de gewijzigde afspraak, bijvoorbeeld in de vorm van een aangepaste huurovereenkomst of een annex bij de huurovereenkomst dan wel een brief van de gemeente, ontbreekt, als hiervoor overwogen. [X] heeft ook niet gesteld dat deze bevestiging er wel is. Ten slotte valt op dat het kwartaalbedrag dat volgens [X] is overeengekomen exact hetzelfde bedrag is als het tot dan toe geldende maandbedrag. Waarom dat zo is, heeft [X] niet verklaard. Het ontbreken van een schriftelijke overeenkomst, het tijdstip waarop de verandering inging (december 2009) en het gegeven dat de per kwartaal te betalen prijs tot op de cent nauwkeurig dezelfde was als de daarvóór geldende maandprijs (namelijk € 7.274,80) valt wel goed te rijmen met het standpunt van de gemeente, dat een fout is gemaakt door de nieuwe beheerder die juist in die periode met zijn werkzaamheden aanving en die, naar in de branche gebruikelijk, uitging van te factureren kwartaalbedragen, niet van maandbedragen.
3.5.4.Dat de drie getuigen van [X] over de onderhandelingsstappen en de daarbij behorende bedragen exact gelijkluidend verklaren is opvallend te noemen, gezien het tijdsverloop van enkele jaren sedert de gebeurtenissen waarover wordt verklaard. De ervaring leert immers dat na verloop van tijd de herinnering van de verschillende betrokkenen aan hetgeen zij hebben waargenomen onderling grotere of kleinere afwijkingen gaat vertonen. Dat de verklaringen gelijkluidend zijn is ook opvallend in het licht van de verklaring die [E] volgens de handgeschreven aantekeningen van de griffier heeft afgelegd tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg. Uit die aantekeningen (productie 3 bij memorie van grieven) kan namelijk worden opgemaakt dat [E] , die op die comparitie namens [X] was verschenen, bij die gelegenheid heeft verklaard dat zij [A] vroegen om € 2.500,= te betalen, dus € 7.500,= per kwartaal, dat de factuur die daarop volgde een verrassing was en dat dit (het te betalen bedrag) bleek uit de factuur, niet in het gesprek. Onder ede gehoord heeft [E] deze verklaring niet herhaald maar heeft hij verklaard - conform hetgeen door de broers [familienaam B en D] werd verklaard - dat [A] wél in het gesprek met het bedrag van ongeveer € 7.200,= per kwartaal akkoord ging. Een toelichting op dit verschil is, ook met bestrijding van de juistheid van de aantekeningen van de griffier, niet (voldoende) gegeven.
3.5.5.Dit een en ander brengt het hof tot het oordeel dat de stellingen van [X] en de in dat verband afgelegde getuigenverklaringen teveel onopgehelderd laten om enkel op grond daarvan het bewijs van het bestaan van een overeenkomst met de gemeente geleverd te achten. Daarbij neemt het hof tevens de hoedanigheid van de door [X] voorgebrachte getuigen in aanmerking. Ten tijde van het getuigenverhoor was [B] naar eigen zeggen eigenaar en directeur van [X] (hoewel hij dat blijkens het door de gemeente overgelegde KvK-uittreksel toen al niet meer was), [D] is de broer van [B] en werkt reeds jaren in loondienst van [X] en ook [E] is werkzaam bij [X] , naar eigen zeggen als verkoopmedewerker maar volgens [B] als diens compagnon. Zij hebben dus alle drie een nauwe zakelijke en/of familiaire betrokkenheid bij elkaar en bij (de onderneming van) [X] . Het hof ziet daarin mede aanleiding om hun gezamenlijke verklaringen als niet toereikend voor het bewijs aan te merken.
3.5.6.Hetgeen aan aanvullend bewijs voorhanden is doet vervolgens hetzij twijfel rijzen aan de geloofwaardigheid van deze drie getuigenverklaringen (zoals de eerdere verklaring van [E] tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg) hetzij is evenzeer, zo niet beter, met de lezing van de gemeente te verenigen (zoals de bedragen op de facturen en het bedrag van de vanaf november 2009 te betalen huur). Aan de zijde van de gemeente is weliswaar slechts [A] als getuige gehoord, maar hetgeen hij onder ede heeft verklaard is consistent met hetgeen hij daarover eerder schriftelijk per mail verklaarde (zie rov. 2.1.11 en 2.1.12). De verklaring van [A] , die ertoe strekt dat geen toezegging tot huurverlaging is gedaan, wordt voorts ondersteund door de schriftelijke verklaringen die de gemeente in hoger beroep als productie 6 bij memorie van grieven heeft overgelegd. Ook daaruit volgt dat huurverlaging volstrekt ongebruikelijk was, laat staan een huurverlaging in de orde van grootte als door [X] betoogd, en dat huurverlagingen door de gemeente plegen te worden gedocumenteerd.