Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.De beoordeling
uiterlijk maandag 24 februari a.s. te 10.00 uurer voor zorg te dragen dat alle verwijderde zaken, waaronder de zaken als genoemd in de bijlage, in goede staat en onbeschadigd aan cliënt worden geretourneerd en voorts mij schriftelijk te bevestigen dat u de schade die cliënt tot dusver heeft geleden zult vergoeden. (…) Tot slot, met uw Whatsapp-bericht voornoemd gaf u tevens aan de huur op te zeggen, per direct. Daarmee heeft cliënt (achteraf) ingestemd en met deze brief wordt dit nogmaals bevestigd. Cliënt zal het gehuurde eind van deze maand aan u opleveren. Cliënt maakt graag met u een afspraak in verband met de oplevering van de ruimte.”
primairde (roerende) zaken als vermeld op een bij de inleidende dagvaarding in het geding gebrachte lijst (verder: de zaken) op straffe van verbeurte van een dwangsom te retourneren alsmede de waarborgsom van € 2.487,10 terug te betalen,
subsidiaireen bedrag van € 21.118,= (met wettelijke rente) te betalen en
primair en subsidiaireen bedrag van € 875,= aan buitengerechtelijke incassokosten alsmede de proceskosten (inclusief nakosten en wettelijke rente) te betalen. Hij heeft daartoe gesteld, kort gezegd, dat hij – wat de primaire vordering betreft – op grond van artikel 5:2 BW als eigenaar van de zaken bevoegd is deze van [geïntimeerde] op te eisen en dat hij recht heeft op terugbetaling van de waarborgsom, dat hij – wat de subsidiaire vordering betreft – schadevergoeding vordert bestaande in de waarde van de door [geïntimeerde] weggenomen zaken, nu [geïntimeerde] , door eigenmachtig de bedrijfsruimte te ontruimen en daarbij de zaken onder zich te nemen, onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, en dat hij recht heeft op buitengerechtelijke incassokosten omdat [geïntimeerde] ondanks sommatie daartoe niet tot afgifte van de zaken dan wel betaling van schadevergoeding is overgegaan. [geïntimeerde] heeft tegen de vorderingen verweer gevoerd en in reconventie gevorderd, kort gezegd, veroordeling van [appellant] tot betaling van een bedrag van € 10.104,71. Hij heeft daartoe gesteld, kort gezegd, dat [appellant] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. [appellant] heeft tegen die vorderingen verweer gevoerd.
onrechtmatige) handelen van [geïntimeerde] in die onredelijk zware bewijspositie is geraakt.
4.De beslissing
woensdag 2 november 2016 te 9.30 uur;
uiterlijk op 11 oktober 2016 schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata van alle voornoemde betrokkenen in de periode van november 2016 tot en met januari 2017 aan het (enquêtebureau van het) hof dient te verzoeken een nieuwe datum te bepalen;