ECLI:NL:GHAMS:2016:3856

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
26 september 2016
Zaaknummer
200.135.256/01 en 200.135.257/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schadevergoeding en procesvoering tussen appellanten en geïntimeerden

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een hoger beroep in twee samenhangende zaken met de zaaknummers 200.135.256/01 en 200.135.257/01. De appellanten, vertegenwoordigd door mr. E.F. Klungers, hebben hun vorderingen ingesteld tegen de geïntimeerden, die worden bijgestaan door mr. M. Kaouass en mr. J.J. Jorna. De procedure is een vervolg op eerdere tussenarresten van 15 september en 17 november 2015, waarin het hof instructies heeft gegeven voor de verdere behandeling van de zaak. De appellanten zijn verzocht om hun eis aan te passen en te specificeren, mede in het licht van een andere procedure die aanhangig is bij het hof. Het hof heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de procedurele gang van zaken en heeft de appellanten in de gelegenheid gesteld hun schadevorderingen verder toe te lichten. Het hof heeft aangekondigd dat na de reacties van de geïntimeerden een comparitie van partijen zal worden gelast, waarbij ook de andere procedure zal worden meegenomen. De beslissing van het hof is op 20 september 2016 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.135.256/01 en 200.135.257/01
zaak- en rolnummers rechtbank Noord-Holland : C/14/135153/HA ZA 12-56 en
: C/14/135155/HA ZA 12-57
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 september 2016
(bij vervroeging)
in de zaak met zaaknummer 200.135.256/01:
[appellant 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. E.F. Klungers te Alkmaar,
tegen
1. [geïntimeerde sub 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Kaouass te Amsterdam,
2. [geïntimeerde sub 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.J. Jorna te Den Helder,
en
in de zaak met rolnummer 200.135.257/01:
[appellant 2] ,
wonende te Amsterdam,
appellant,
advocaat: mr. E.F. Klungers,
tegen
1. [geïntimeerde sub 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Kaouass te Amsterdam,
2. [geïntimeerde sub 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.J. Jorna te Den Helder.
Partijen worden hierna [appellant 1] , [appellant 2] , [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] genoemd.

1.Het verdere geding in hoger beroep

Het hof heeft in beide zaken op 15 september 2015 en 17 november 2015 tussenarresten gewezen. Voor de gang van zaken tot laatstgenoemde datum wordt naar die arresten verwezen.
In laatstgenoemd tussenarrest heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van [appellant 1] respectievelijk [appellant 2] , onder meer om hun eis in de onderhavige zaken aan te passen en te specificeren (mede) aan de hand van het gestelde in de procedure met zaaknummer 200.159.890/01 (de zaak met betrekking tot het hoger beroep van [appellant 2] tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 27 augustus 2014, waarbij een viertal medegedaagden van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] tot schadevergoeding jegens [appellant 2] werden veroordeeld).
Daarop hebben [appellant 1] en [appellant 2] ieder een - in één processtuk vervatte - akte “uitlating appellanten na tussenarrest, tevens akte overlegging procesdossier” genomen (waarin overigens ten onrechte de vier geïntimeerden in de zaak 200.159.890/01 ook als geïntimeerden zijn opgevoerd; ten onrechte: de rolvoeging van genoemde zaak met de onderhavige zaken betekent slechts dat in genoemde zaak en onderhavige zaken gelijktijdig arrest zal worden gewezen). [appellant 2] legde bij die akte tevens een nadere productie over (productie 27). Zowel [geïntimeerde sub 1] als [geïntimeerde sub 2] hebben vervolgens bij akte gereageerd op vorenbedoeld processtuk.
Vervolgens is wederom arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1
Het hof stelt vast dat bij [appellant 1] en [appellant 2] kennelijk onduidelijkheid bestaat over de juiste procedurele gang van zaken in de onderhavige zaken. Voor alle duidelijkheid: dat is niet ook de zaak die onder rolnummer 200.159.890/01 bij dit hof dient. Dit betekent dus dat hetgeen in die zaak door [appellant 2] naar voren is gebracht niet geldt als gesteld en/of aangevoerd in de onderhavige zaken, tenzij een en ander uitdrukkelijk ook in laatstbedoelde zaken naar voren is/wordt gebracht. Daarbij zij nog opgemerkt dat een enkele verwijzing naar een of meer als productie(s) overgelegd processtuk(ken) uit die andere zaak niet volstaat. En zo geldt met betrekking tot zowel [appellant 1] als [appellant 2] dat hetgeen zij in eerste aanleg hebben aangevoerd vanaf het vonnis van 26 juni 2013 - welk vonnis een eindvonnis was met betrekking tot [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] , maar een tussenvonnis met betrekking tot de vier medegedaagden - niet als gesteld en/of aangevoerd heeft te gelden in de onderhavige zaken met de enkele overlegging van die nadere processtukken in de zaken tegen die vier medegedaagden.
2.2
Het hof zal [appellant 1] en [appellant 2] in de gelegenheid stellen hun respectieve schadevorderingen jegens [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] alsnog ordentelijk toe te lichten en te specificeren, waarbij zij zich dienen te realiseren dat in de onderhavige zaken in eerste aanleg de kwestie van de schade nog nauwelijks onderwerp van debat is geweest en [appellant 1] zich bovendien moet realiseren dat hij de schadepost verlies van arbeidsvermogen eerst na het tussenvonnis van 8 oktober 2014 in de zaken tegen meerbedoelde medegedaagden (op de voet van dat vonnis, dat - het zij nog maar eens gezegd - niet ook gewezen is tussen partijen in de onderhavige zaken) heeft gebaseerd op de Landelijke collectieve arbeidsovereenkomst voor de afbouw en hij ook toen pas zijn vordering heeft vermeerderd. Die wijziging van schadeberekening en die vermeerdering van eis heeft in de zaak van [appellant 1] jegens [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] dus nog niet plaatsgevonden.
2.3
Bij inleidende dagvaarding hebben zowel [appellant 1] als [appellant 2] schadestaten overgelegd (respectievelijk als productie 9 en productie 13; in zoverre is onjuist hetgeen [geïntimeerde sub 2] in zijn akte sub 5 opmerkt). Er van uitgaande dat [appellant 1] zijn schadevordering gaat aanpassen (zie 2.2, slot), zal in ieder geval hij een nieuwe schadestaat in het geding moeten brengen. [appellant 2] zal zich erover moeten uitlaten of zijn destijds overgelegde schadestaat nog steeds geldt. Is dat niet het geval dan dient ook hij een aangepaste schadestaat in het geding te brengen.
2.4
Het spreekt voor zich dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] vervolgens in de gelegenheid gesteld zullen worden op een en ander te reageren.
2.5
Het hof stelt partijen nu reeds ervan op de hoogte dat het - zoals de zaken er thans voorstaan - voornemens is na de reacties van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] een comparitie van partijen te gelasten en die gelijktijdig te laten plaatsvinden met een in de zaak met rolnummer 200.159.890/01 te gelasten comparitie.

3.De beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol voor aktes aan de zijde van [appellant 1] en [appellant 2] met het hiervoor onder 2.2 en 2.3 aangeduide doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, M.A. Goslings en A.W.H. Vink en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 20 september 2016.