ECLI:NL:GHAMS:2016:3789

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 september 2016
Publicatiedatum
20 september 2016
Zaaknummer
23-004064-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van cocaïne vanuit Suriname met beroep op psychische overmacht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Suriname, werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van cocaïne in Nederland op 17 september 2015. De verdachte voerde aan dat hij dit deed onder druk van bedreigingen aan het adres van zijn partner en dochter. Het hof heeft het beroep op psychische overmacht verworpen, omdat er onvoldoende bewijs was voor de gestelde bedreigingen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet in een situatie verkeerde waarin hij redelijkerwijs geen weerstand kon bieden aan het invoeren van de drugs. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, maar het hof achtte het bewezen dat hij cocaïne had ingevoerd. De strafbaarheid van de verdachte werd bevestigd, en het hof legde een gevangenisstraf van acht maanden op, met een voorwaardelijke straf van twee maanden. Het hof weegt de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee in de strafoplegging. De uitspraak is gedaan in het kader van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer: 23-004064-15
Datum uitspraak: 8 september 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 1 oktober 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15/820826-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1993,
BRP-adres: [adres 1].
ter zitting opgegeven verblijfsadres: [adres 2].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
21 december 2015 en 25 augustus 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 september 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere straftoemeting komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 september 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte heeft een beroep op psychische overmacht gedaan en daartoe het volgende aangevoerd.
De verdachte is in Suriname door enkele mannen bedreigd. Die mannen hebben gedreigd zijn (ex-) vriendin en dochtertje iets aan te doen. De verdachte heeft meerdere keren hulp gezocht bij de Nederlandse ambassade in Suriname en zijn vriendin heeft contact opgenomen met de Nederlandse Rijksoverheid, maar geen van beide instanties heeft iets gedaan. Omdat de verdachte bang was dat zijn vriendin en dochtertje iets zou overkomen, heeft hij de door die mannen verstrekte bolletjes met cocaïne geslikt en is hij met deze bolletjes van Suriname naar Nederland gevlogen.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt als volgt.
Het hof heeft in het dossier geen aanknopingspunt aangetroffen dat de verklaring van de verdachte met betrekking tot de gestelde bedreigingen aannemelijk kan maken. Hoewel de last tot het aannemelijk maken van de feitelijke grondslag van een verweer als het onderhavige niet bij de verdachte ligt, is het wel aan hem zo veel mogelijk feiten en omstandigheden te noemen aan de hand waarvan de aannemelijkheid van zijn verhaal kan worden nagegaan. De verdachte heeft evenwel zonder nadere onderbouwing gesteld dat hij meermalen contact heeft opgenomen met de Nederlandse ambassade in Paramaribo, door te bellen of langs te gaan. Maar die contacten vinden geen bevestiging in het dossier, terwijl ook niet duidelijk is met wie de verdachte heeft gesproken of welke functie die perso(o)n(en) in de ambassade bekleedde(n). Ook het e-mailcontact dat de vriendin van de verdachte met minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, [naam], zou hebben gehad, biedt geen steun aan de stelling dat de verdachte bedreigd werd op de wijze zoals hij heeft verklaard.
Het hof is derhalve van oordeel dat de feitelijke grondslag van het verweer onvoldoende aannemelijk is geworden en reeds daarom zijn beroep op psychische overmacht niet kan slagen.
Ten overvloede overweegt het hof dat, zelfs als het zou uitgaan van de juistheid van de verklaring van de verdachte, geen sprake is van een omstandigheid waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand hoefde te bieden, nu andere uitwegen bestonden dan het invoeren van cocaïne in Nederland.
Nu er geen omstandigheid aannemelijk is geworden die die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, is hij strafbaar.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 181 dagen, met aftrek van voorarrest, en tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft het hof verzocht de eis van de advocaat-generaal in die zin te volgen dat de verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat in deze zaak sprake is van een tweetal vormverzuimen nu a) de overheid ten onrechte geen nader onderzoek heeft gedaan naar de mogelijke situatie van mensenhandel of uitbuiting en b) uit het verhoor van getuige [getuige] is gebleken dat een ‘profileopdracht’ jegens de verdachte was uitgezet die wijst op geheime overheidsinformatie, welke informatie evenwel niet kenbaar is gemaakt. Deze verzuimen kunnen worden gecompenseerd met een ‘strafkorting’, aldus de raadsman.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het invoeren van 989,4 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Gelet op deze hoeveelheid is de cocaïne bestemd geweest voor de handel. De verspreiding van en handel in harddrugs en als afgeleide het gebruik ervan betekenen een bedreiging van de volksgezondheid, brengen onrust voor de samenleving met zich mee en leiden veelal, direct en indirect, tot diverse vormen van criminaliteit.
Het hof heeft gelet op de straf die pleegt te worden opgelegd aan koeriers die een hoeveelheid van 500 tot 1.000 gram aan harddrugs hebben ingevoerd. Deze straf heeft zijn weerslag gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt een gevangenisstraf van 6 tot 8 maanden genoemd. Mede tegen deze achtergrond acht het hof in deze zaak oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden in beginsel passend.
Het hof ziet echter in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding een gedeelte van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Hetgeen de verdediging met betrekking tot vermeende vormverzuimen op de terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, voldoet niet aan de eisen die aan de inrichting van dergelijke verweren worden gesteld, zodat het hof hierop verder niet zal responderen.
Het hof acht, alles afwegende, een straf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. A.M. van Woensel en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
8 september 2016.
mr. M.L.M. van der Voet is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.