ECLI:NL:GHAMS:2016:3784

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2016
Publicatiedatum
20 september 2016
Zaaknummer
23-002222-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting met valse naam en hoedanigheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1984, was beschuldigd van medeplegen van oplichting. De tenlastelegging betrof het reserveren en afhalen van een klantendagpas op naam van een ander bedrijf, gevolgd door het afrekenen van goederen ter waarde van ongeveer € 3.823,62 met deze pas. De verdachte en zijn mededader hebben zich schuldig gemaakt aan het aannemen van een valse naam en hoedanigheid, en door middel van listige kunstgrepen heeft de verdachte [bedrijfsnaam 1] bewogen tot de afgifte van goederen. Tijdens de zitting heeft de raadsman vrijspraak bepleit, stellende dat de verdachte handelde in de veronderstelling boodschappen te doen voor de medeverdachte. Het hof heeft echter geoordeeld dat het oogmerk tot oplichting buiten redelijke twijfel is komen vast te staan, en heeft het verweer van de verdediging verworpen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. Tevens is de vordering van de benadeelde partij [bedrijfsnaam 1] tot schadevergoeding van € 3.550,30 toegewezen, met wettelijke rente vanaf de datum van de oplichting.

Uitspraak

Parketnummer: 23-002222-15
Datum uitspraak: 2 september 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 mei 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13/046550-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
19 augustus 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 december 2012 te Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijfsnaam 1] (perceel [adres 2]) heeft bewogen tot de afgifte van een of meerdere goederen en/of levensmiddelen (waaronder een waterkoker en/of mango)(waarde ca. € 3.823,62), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- telefonisch op naam van (de bij [bedrijfsnaam 1] al bekende klant) [bedrijfsnaam 2] onder de naam van [naam 1] een klantendagpas gereserveerd, en/of
- ( vervolgens) de/een klantendagpas in werkkleding (koksbuizen) afgehaald bij de receptie van [bedrijfsnaam 1] na het overhandigen van een legitimatiebewijs op naam van [naam 1], en/of
- ( vervolgens) goederen afkomstig uit de winkel van [bedrijfsnaam 1] afgerekend met een/de klantendagpas op naam van [bedrijfsnaam 2] en uitgegeven aan [naam 1], door daartoe de “kopersverklaring” uit naam van [bedrijfsnaam 2] te ondertekenen met de naam “[naam 2]” en te voorzien van een handtekening,
waardoor [bedrijfsnaam 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, gelet op de wijziging tenlastelegging.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit. De verdachte was als cateraar door de medeverdachte ingehuurd om samen boodschappen te doen. Omdat de verdachte zijn handelingen heeft verricht in de veronderstelling dat hij boodschappen deed voor de medeverdachte, was er geen sprake van opzet op oplichting. Tussen de verdachte en de medeverdachte bestond een vorm van samenwerking, maar deze was niet van dien aard dat gesproken kan worden van medeplegen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het dossier blijkt het volgende. De [bedrijfsnaam 1] wordt op 17 december 2012 gebeld met het verzoek om een klantendagpas voor het bedrijf ‘[bedrijfsnaam 2]’. Dit bedrijf heeft recht op een klantenpas met een automatische incasso. Een man genaamd [naam 1] zou de pas komen ophalen. Even later komen twee mannen, in een witte koksbuis, de pas ophalen. Volgens de getuige [getuige] heeft zij aan de man met het ringbaardje, het hof begrijpt: een persoon die voldoet aan het signalement van de verdachte, de pas gegeven. De beide mannen vullen vervolgens hun winkelwagen en rekenen bij de kassa af met de afgegeven klantenpas voor een bedrag ter waarde van € 3.823,62. De factuur wordt door één van de mannen ondertekend met de naam ‘[naam 2]’ en met een handtekening waarin de naam ‘[naam 2]’ is verwerkt. Een medewerker van [bedrijfsnaam 2] heeft verklaard dat de goederen niet in opdracht van het restaurant zijn gekocht.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij op verzoek van de medeverdachte - die volgens de verdachte [medeverdachte] heet - samen met hem naar de [bedrijfsnaam 1] is gegaan, dat hij in de winkel met de receptioniste heeft gesproken, dat hij in de winkel goederen in een winkelwagen heeft gelegd, dat hij bij de kassa op verzoek van de medeverdachte de kopersverklaring heeft ondertekend met de naam ‘[naam 2]’ en een handtekening, dat hij samen met de medeverdachte de goederen in de door hem geleende auto heeft gezet en dat hij vervolgens de medeverdachte en de goederen heeft afgezet in de Bijlmer. Vorengenoemde gedragingen duiden naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer op een oogmerk tot oplichting dat voor het hof dat oogmerk buiten redelijke twijfel is komen vast te staan. Het door de verdediging geschetste scenario wordt gelet hierop door het hof als onaannemelijk terzijde geschoven.
Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 december 2012 te Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen, [bedrijfsnaam 1], perceel [adres 2], heeft bewogen tot de afgifte van meerdere goederen en levensmiddelen, waaronder een waterkoker en mango, waarde ca. € 3.823,62, hebbende verdachte en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid:
- telefonisch op naam van de bij [bedrijfsnaam 1] al bekende klant [bedrijfsnaam 2] onder de naam van [naam 1] een klantendagpas gereserveerd, en
- de klantendagpas in koksbuizen afgehaald bij de receptie van [bedrijfsnaam 1] na het overhandigen van een legitimatiebewijs op naam van [naam 1], en
- goederen afkomstig uit de winkel van [bedrijfsnaam 1] afgerekend met de klantendagpas op naam van [bedrijfsnaam 2] en uitgegeven aan [naam 1], door daartoe de “kopersverklaring” uit naam van [bedrijfsnaam 2] te ondertekenen met de naam “[naam 2]” en te voorzien van een handtekening,
waardoor [bedrijfsnaam 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van oplichting.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen met een proeftijd van één jaar. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat het beter gaat met de verdachte. De verdachte probeert nu zijn geld te verdienen door te werken als kok en diens documentatie is gedateerd. Tevens is op de Tom-zitting door de parketsecretaris een taakstraf van 40 uur voorgesteld, aldus de raadsman.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting van de [bedrijfsnaam 1]. Met zijn handelen heeft de verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen zoals dat gebruikelijk is in het maatschappelijk economisch verkeer in deze bedrijfstak en heeft hij de aangever financiële schade berokkend.
Gelet op de tijd die is verstreken sinds het bewezenverklaarde, alsmede het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, zal het hof aan de verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijfsnaam 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.550,30. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag € 3.550,30 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren omdat de verdachte vrijgesproken dient te worden, subsidiair dat de vordering voor de helft van het gevorderde bedrag wordt toegewezen. Dit omdat de verdachte forse schulden heeft en de medepleger onvindbaar is, waardoor het bedrag niet op hem verhaald kan worden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 40 dagen
hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 15 dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijfsnaam 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bedrijfsnaam 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.550,30 (drieduizend vijfhonderdvijftig euro en dertig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 december 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [bedrijfsnaam 1], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.550,30 (drieduizend vijfhonderdvijftig euro en dertig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 december 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. N.A. Schimmel en mr. E.H.M. Druijf, in tegenwoordigheid van
mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
2 september 2016.