ECLI:NL:GHAMS:2016:3783

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2016
Publicatiedatum
20 september 2016
Zaaknummer
23-004628-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake bedreiging en mishandeling van levensgezel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van bedreiging en mishandeling van zijn levensgezel. De tenlastelegging omvatte bedreigingen met de dood en zware mishandeling, waarbij de verdachte dreigende berichten heeft verstuurd en de aangeefster fysiek heeft mishandeld. Tijdens de zitting in hoger beroep op 5 juli 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De raadsman heeft betoogd dat de verdachte vrijgesproken moet worden, maar het hof heeft deze verweren verworpen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de bedreigingen en mishandelingen heeft gepleegd, wat blijkt uit de inhoud van de berichten en het letsel van de aangeefster. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf van 40 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten en de impact op de aangeefster. Het hof heeft de verdachte als strafbaar verklaard en de toepasselijke wettelijke voorschriften genoemd.

Uitspraak

Parketnummer: 23-004628-15
Datum uitspraak: 19 juli 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 november 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-112817-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1982,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 juli 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2015 tot en met 8 juni 2015 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend toegevoegd dat hij, verdachte, er alles aan zou doen om haar kapot te maken en/of hij, verdachte, haar gezicht open zou snijden met een mes en/of hij, verdachte, haar zou doodmaken, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of heeft hij verdachte die [slachtoffer] (telkens) een of meer SMS - en/of Whatsapp-berichten gestuurd met soortgelijke dreigende teksten en/of afbeeldingen ( van o.a. een verminkt gezicht en/of een mes/zwaard);
2:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van 1 janauri 2015 tot en met 8 juni 2015 te Amsterdam zijn levensgezel en/of vriendin, [slachtoffer], heeft mishandeld door die [slachtoffer] (telkens) een of meermalen in het gezicht en/of tegen haar borst en/of haar buik te slaan en/of stompen en/of tegen haar rug te schoppen en/of trappen en/of bij haar keel te pakken en/of te grijpen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman betoogd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte de berichten heeft verstuurd omdat niet kan worden uitgesloten dat een ander dan de verdachte dat heeft gedaan. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman betoogd dat de verdachte de aangeefster weliswaar heeft geduwd, maar dat hij haar niet heeft geslagen.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt hiertoe als volgt.
Aan de aangeefster zijn verschillende berichten met bedreigende inhoud en afbeeldingen van een verminkt gezicht en een mes verstuurd vanaf de telefoon van de verdachte. Deze bedreigingen worden afgewisseld met berichten met meer neutrale inhoud die tussen de verdachte en de aangeefster zijn gewisseld. Ten overstaan van de politie heeft de verdachte verschillende keren verklaard dat hij de berichten met bedreigende inhoud en de afbeeldingen niet serieus bedoelde. Deze verklaringen heeft hij ook ondertekend. Gelet hierop acht het hof het door de verdediging geschetste scenario niet aannemelijk en gaat het daaraan voorbij.
Het bij de aangeefster geconstateerde letsel past niet bij enkel duwen van aangeefster door de verdachte. Dit letsel bezien in combinatie met de inhoud van de aangifte maakt dat het hof het slaan en het bij de keel pakken van aangeefster door de verdachte bewezen acht.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 juni 2015 tot en met 8 juni 2015 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, immers heeft verdachte telkens opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend toegevoegd dat hij er alles aan zou doen om haar kapot te maken en hij haar gezicht open zou snijden met een mes en hij haar zou doodmaken, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en heeft hij die [slachtoffer] SMS - of Whatsapp-berichten gestuurd met soortgelijke dreigende teksten en afbeeldingen van een verminkt gezicht en een mes;
2:
hij op 8 juni 2015 te Amsterdam zijn levensgezel [slachtoffer], heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen in het gezicht te slaan en bij haar keel te pakken.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week met een proeftijd voor de duur van twee jaren.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd voor de duur van twee jaren.
De raadsman heeft betoogd dat de straf die de politierechter heeft opgelegd afwijkt van de LOVS‑oriëntatiepunten. De raadsman heeft verzocht om een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, waarbij de verdachte een voorkeur heeft voor een voorwaardelijke geldboete. Dit omdat een onvoorwaardelijke straf voor de verdachte negatieve gevolgen kan hebben bij de aanvraag van een verblijfsvergunning.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreigingen en aan de mishandeling van zijn partner. Deze feiten veroorzaken gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving in het algemeen en bij het slachtoffer in het bijzonder. De verdachte heeft op diverse momenten zijn partner bedreigd en daarbij niet alleen gebruik gemaakt van teksten, maar ook van angstaanjagende beelden. Zo heeft de verdachte gedreigd aangeefsters gezicht open te snijden en heeft hij afbeeldingen verstuurd van een mes en van een vrouw met een grote snee over haar gehele linkerwang. Het hof is bezorgd over het extreem dreigende en gewelddadige karakter van de bedreigingen, zeker omdat de verdachte heeft laten zien dat hij in staat is om zijn bedreigingen fysiek kracht bij te zetten door zijn partner te slaan en bij de keel te pakken.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten kan niet worden volstaan met louter een voorwaardelijke straf, en evenmin met alleen een taakstraf. Het hof zal de verdachte daarom veroordelen tot een onvoorwaardelijke taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom schuldig te maken aan strafbare feiten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E. Kleene-Krom, mr. C.N. Dalebout en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 juli 2016.
mr. C.N. Dalebout en mr. H.M.J. Quaedvlieg zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.