ECLI:NL:GHAMS:2016:3781

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2016
Publicatiedatum
20 september 2016
Zaaknummer
23-004386-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake rijden onder invloed met verwerping van het verweer van bestuurdersverwisseling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1985, was eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit en had hoger beroep ingesteld tegen de straf die hem was opgelegd voor rijden onder invloed van alcohol. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 850,00 en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor zeven maanden. De advocaat-generaal vorderde dezelfde straffen in hoger beroep.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 5 juli 2016 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de verdachte vrijgesproken moest worden, omdat een getuige de bestuurder van het voertuig zou zijn geweest. Het hof heeft echter geoordeeld dat het verweer onvoldoende aannemelijk was. De verklaringen van de verdachte en de getuige waren inconsistent, terwijl de verklaring van de verbalisant betrouwbaar werd geacht. Het hof heeft daarom het verzoek om de getuige opnieuw te horen afgewezen.

Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan in overweging genomen. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan rijden onder invloed, wat de veiligheid van andere weggebruikers in gevaar bracht. Gezien de eerdere veroordeling van de verdachte voor een vergelijkbaar feit, heeft het hof besloten om de straf te verzwaren. De ontzegging van de rijbevoegdheid werd deels voorwaardelijk opgelegd, rekening houdend met het feit dat de verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk. Het hof heeft de strafoplegging aangepast en het vonnis van de politierechter in zoverre vernietigd, maar voor het overige bevestigd.

Uitspraak

Parketnummer: 23-004386-15
Datum uitspraak: 19 juli 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 30 oktober 2015 in de strafzaak onder parketnummer 96-075991-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 juli 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met dien verstande dat het hof onderstaande bewijsmotivering in de plaats stelt van de bewijsmotivering van de politierechter.

Bewijsmotivering

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat uit de verklaringen van de verdachte en getuige [getuige] blijkt dat niet de verdachte, maar getuige [getuige] de bestuurder van het voertuig was. Voor zover het hof mocht overwegen dat de verdachte het ten laste gelegde zou hebben begaan, heeft de raadsman verzocht de getuige [getuige] door het hof te laten horen.
Het hof is van oordeel dat het scenario dat de verdediging heeft geschetst onvoldoende aannemelijk is geworden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Verbalisant [verbalisant] heeft in haar op ambtseed opgemaakt proces-verbaal gerelateerd dat zij de verdachte het voertuig heeft zien besturen, welke waarneming zij tijdens haar verhoor als getuige op de terechtzitting in eerste aanleg heeft bevestigd. Het hof heeft geen reden te twijfelen aan deze verklaringen. De verklaringen van de getuige [getuige] en de verdachte daarentegen wijken van elkaar af en voorts heeft de verdachte ook zelf niet consistent verklaard. Het hof hecht dan ook geen geloof aan de verklaringen van de verdachte en [getuige].
Gelet op het bovenstaande alsmede op de onderbouwing van het verzoek ziet het hof geen noodzaak om de getuige [getuige], die reeds door de politierechter is gehoord, te horen. Het hof wijst het door de raadsman gedane voorwaardelijke verzoek daarom af.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 850,00 en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van zeven maanden.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De verdachte heeft verklaard dat hij werkzaam is als ZZP’er in de bouw en dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan rijden in een personenauto na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte in zijn adem aanmerkelijk te hoog was. Met zijn gedrag heeft de verdachte de veiligheid van andere weggebruikers in gevaar gebracht. Alcohol in het verkeer leidt jaarlijks tot vele ongelukken.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 juni 2016 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor een soortgelijk feit. Het verwijtbare karakter van zijn handelen diende daarom bij de verdachte bekend te zijn. Op grond hiervan en mede gelet op hetgeen in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. Het hof houdt bij de duur van de ontzegging wel rekening met het feit dat de verdachte zijn rijbewijs kennelijk nodig heeft voor zijn werk. Mede daarom zal het hof de ontzegging van de rijbevoegdheid deels in voorwaardelijke vorm opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete en een gedeeltelijk voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden hoogte en duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 850,00 (achthonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
17 (zeventien) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 juli 2016.
mr. C.N. Dalebout en mr. H.M.J. Quaedvlieg zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.