ECLI:NL:GHAMS:2016:3780

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2016
Publicatiedatum
20 september 2016
Zaaknummer
23-003437-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake winkeldiefstal met afwijkende camerabeelden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 augustus 2015. De verdachte, geboren in Litouwen in 1983, was beschuldigd van winkeldiefstal van diverse goederen, waaronder etenswaren en drank, uit een Albert Heijn filiaal in Amsterdam op 25 april 2015. De tenlastelegging was gebaseerd op camerabeelden en getuigenverklaringen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 5 juli 2016 werd het verweer van de raadsvrouw besproken, die aanvoerde dat de camerabeelden onrechtmatig waren verkregen. Het hof oordeelde echter dat de beelden vrijwillig door de Albert Heijn waren beschikbaar gesteld en dat het verweer feitelijke grondslag miste. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het wegnemen van een pot uit de winkel, maar sprak hem vrij van de overige ten laste gelegde goederen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, maar het hof bepaalde de straf op één maand, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden.

Uitspraak

Parketnummer: 23-003437-15
Datum uitspraak: 19 juli 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 augustus 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13/684215-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortedag] 1983,
adres: [adres 2]),
postadres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 juli 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 april 2015 te Amsterdam, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen diverse drink- en etenswaren (te weten (ondermeer) vla en/of koffie en/of sokken en/of uien en/of (orange) drinks en/of bier en/of melk en/of maggibaskip en/of twee Milka), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn (filiaal [adres 3]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bespreking van het verweer met betrekking tot onrechtmatig verkregen bewijs

De raadsvrouw heeft betoogd dat het proces-verbaal van het bekijken van de beelden, opgemaakt door verbalisant [verbalisant], uitgesloten dient te worden van het bewijs. Deze beelden zijn op initiatief van de politie opgevraagd, zonder een vordering van de officier van justitie krachtens artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering. Uit de verklaring van [verbalisant] blijkt dat dit de standaard werkwijze van de politie is. Aldus is een belangrijk strafvorderlijk voorschrift geschonden en staat vast dat dit stelselmatig gebeurt. Dit vereist een krachtig signaal, aldus de raadsvrouw.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt dienaangaande als volgt.
Blijkens pagina 1 van het landelijk aangifteformulier winkeldiefstal, dat is ondertekend door aangever [getuige2], zijn de camerabeelden namens Albert Heijn vrijwillig beschikbaar gesteld voor onderzoek. De verklaring van [verbalisant] bij de raadsheer-commissaris, inhoudende dat de praktijk is dat de Albert Heijn wordt gevraagd de beelden veilig te stellen en niet te wissen alsmede dat hij, [verbalisant], op enig moment Albert Heijn heeft gebeld om te vragen of hij de beelden kon ophalen, is daarmee naar het oordeel van het hof niet onverenigbaar. Aldus mist het verweer feitelijke grondslag.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte van begin af aan heeft verklaard dat hij de goederen in een andere vestiging van de Albert Heijn heeft gekocht, hetgeen in zoverre wordt bevestigd door het proces‑verbaal van uitkijken van de camerabeelden door verbalisant [verbalisant] dat deze slechts het wegnemen van één goed heeft waargenomen. Gelet op deze waarneming kan ook de verklaring van de getuige [getuige2], inhoudende dat hij op de beelden heeft waargenomen dat de verdachte veertien goederen heeft weggenomen, niet voor het bewijs worden gebruikt, aangezien deze onbetrouwbaar is. Ook aan de verklaring van de getuige [getuige] kan getwijfeld worden en alleen deze verklaring is onvoldoende om de verdachte te veroordelen, aldus steeds de raadsvrouw.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De getuige [getuige] heeft bij de politie verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte meerdere goederen uit de schappen pakte en dat de verdachte deze goederen zowel in zijn kledingzakken als in een door hemzelf meegebrachte tas stopte. Het hof heeft geen reden om aan de betrouwbaarheid van deze verklaring, die zeer kort na het feit is afgelegd, te twijfelen. De waarneming van deze getuige vindt ook in zoverre bevestiging in het proces-verbaal van uitkijken van de camerabeelden, dat op deze beelden te zien is dat de verdachte een pot in zijn linkerjaszak stopt. Dat de getuige [getuige] bijna een jaar later bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat hij in het midden laat of hij de waarneming zelf heeft gedaan, doet aan de betrouwbaarheid van zijn eerste verklaring niet af. Dit gelet op het tijdsverloop en het feit dat hij ook bij de raadsheer-commissaris eerst heeft verklaard dat hij dat zelf heeft gezien en pas op een nadere vraag deze verklaring in voornoemde zin heeft genuanceerd, met als toelichting dat hij bang was om onjuist te verklaren.
Op basis van de aangifte, de verklaring van de getuige [getuige] en de waarneming van verbalisant [verbalisant] is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte een pot heeft weggenomen.
Het hof spreekt de verdachte vrij van de diefstal van de overige ten laste gelegde goederen, nu met onvoldoende mate van zekerheid vastgesteld kan worden dat deze artikelen door de verdachte zijn weggenomen bij de Albert Heijn, filiaal [adres 3].

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 april 2015 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen enig goed toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn (filiaal [adres 3]).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht om, gelet op de relatief geringe ernst van het ten laste gelegde, te volstaan met een lager onvoorwaardelijk gedeelte van de gevangenisstraf dan de rechtbank heeft opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. De verdachte heeft er aldus blijk van gegeven het eigendomsrecht van de desbetreffende Albert Heijn niet te respecteren. Winkeldiefstal is een hinderlijk feit dat voor de winkelier overlast meebrengt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 juni 2016 is hij al veelvuldig voor een soortgelijk feit veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Gelet daarop acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Wel komt het hof tot een lagere straf dan geëist, mede gelet op de straf die in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd.
Het hof acht, alles afwegende, een straf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 juli 2016.
mr. C.N. Dalebout en mr. H.M.J. Quaedvlieg zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.