Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Verdere beoordeling van het hoger beroep
3.Beslissing
8 januari 2017onder indiening van zijn declaratie met vermelding van bovenstaand zaaknummer;
8 januari 2017;
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een hoger beroep in een geschil over huwelijksvermogensrecht en de eigendomsoverdracht van een onroerende zaak onder Russisch recht. De vrouw, appellante in principaal hoger beroep, heeft in eerdere procedures stukken ingediend en het hof verzocht om een deskundige van het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) te benoemen. De man, geïntimeerde in principaal hoger beroep, heeft geen opmerkingen gemaakt over de voorgenomen vraagstelling van het hof aan het IJI. Het hof heeft in zijn tussenbeschikking van 26 april 2016 vastgesteld dat Nederlands recht van toepassing is op de echtscheiding en de nevenvoorzieningen, maar dat de eigendomsoverdracht van het appartement, gelegen in de Russische Federatie, dient te worden beoordeeld naar Russisch recht. De vrouw heeft verschillende artikelen uit het Russische recht aangehaald ter ondersteuning van haar standpunt, terwijl de man heeft gewezen op andere relevante bepalingen. Het hof heeft besloten om het IJI te verzoeken om de geformuleerde vragen te beantwoorden, waarbij het hof de kosten van het onderzoek voor rekening van de Rijkskas heeft gesteld. De behandeling van de zaak is aangehouden in afwachting van de antwoorden van het IJI.