ECLI:NL:GHAMS:2016:3657

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 september 2016
Publicatiedatum
9 september 2016
Zaaknummer
200.184.539/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling beslagvrije voet ex artikel 475e Rv in hoger beroep met onvoldoende inzicht in financiële situatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van een beslagvrije voet op verzoek van de appellant, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland is. De appellant, die maandelijks een AOW-uitkering en pensioenuitkeringen ontvangt, heeft een alimentatieverplichting van € 2.000,- per maand aan de geïntimeerde, met wie hij eerder gehuwd was. De appellant heeft verzocht om vaststelling van een beslagvrije voet, omdat hij stelt dat hij onder het bestaansminimum leeft door de beslagen die zijn gelegd op zijn uitkeringen. De kantonrechter had het verzoek van de appellant eerder afgewezen, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de appellant zijn situatie toegelicht, maar het hof oordeelt dat hij onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie. De appellant heeft weliswaar overzichten van zijn bankrekening overgelegd, maar deze tonen aan dat er regelmatig betalingen vanuit zijn onderneming aan hem privé worden gedaan, wat niet in lijn is met zijn bewering dat hij moet rondkomen van slechts € 113,17 per maand. Het hof concludeert dat de appellant niet heeft aangetoond dat hij niet over voldoende middelen beschikt om in zijn bestaan te voorzien, en dat hij geen volledig inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie, inclusief de situatie van zijn onderneming.

Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de kantonrechter en veroordeelt de appellant in de proceskosten van het hoger beroep. De kosten aan de zijde van de geïntimeerde worden begroot op € 314,- aan verschotten en € 1.788,- aan salaris advocaat. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie in financiële zaken bij het aanvragen van een beslagvrije voet.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.184.539/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 3943294 EA VERZ 15-225
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 6 september 2016
inzake
[appellant],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
appellant,
advocaat: mr. K. Megens-Van Mierlo te Oss,
tegen:
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] respectievelijk [geïntimeerde] genoemd.

1.Procesverloop

1.1
[appellant] is bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 28 januari 2016, in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2015 en 2 november 2015, gegeven onder bovengenoemd zaaknummer. Het beroepschrift strekt ertoe dat het hof deze beschikkingen zal vernietigen en het verzoek van [appellant] tot vaststelling van een beslagvrije voet alsnog zal toewijzen.
1.2
Op 7 maart 2016 is ter griffie van het hof een verweerschrift van [geïntimeerde] ingekomen. Daarin concludeert [geïntimeerde] tot afwijzing van het verzoek van [appellant] , met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure.
1.3
Op 7 juni 2016 zijn van [appellant] nadere producties ter griffie ontvangen.
1.4
Op 22 juni 2016 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Verschenen is [appellant] , bijgestaan door mr. Megens-Van Mierlo voornoemd, die het hoger beroep van [appellant] nader heeft toegelicht. Daarnaast is verschenen
mr. I. de Vos, advocaat te Amsterdam, die het verweer van [geïntimeerde] nader heeft toegelicht.
Vervolgens is uitspraak bepaald op heden.

2.Beoordeling

2.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1.1
[appellant] ontvangt maandelijks een AOW-uitkering van de Sociale Verzekeringsbank te Utrecht, een pensioenuitkering van de Stichting Pensioenfonds voor de Grafische Bedrijven en een pensioenuitkering van Zwitserleven. [appellant] heeft geen bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
2.1.2
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest onder huwelijkse voorwaarden. Uit hoofde van de afwikkeling van hun huwelijkse voorwaarden heeft [appellant] een alimentatieverplichting jegens [geïntimeerde] van € 2.000,- per maand.
2.1.3
[geïntimeerde] heeft haar vordering op [appellant] wegens een betalingsachterstand in handen gegeven van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen, dat vervolgens met ingang van 1 juli 2014 beslag heeft gelegd onder de SVB en onder de Stichting Pensioenfonds voor de Grafische Bedrijven. Daarbij is geen beslagvrije voet gehanteerd.
2.2
Bij verzoekschrift ex artikel 475e Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft [appellant] de kantonrechter verzocht met ingang van 1 juli 2014 een beslagvrije voet vast te stellen ten aanzien van genoemde beslagen. De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen. Het hoger beroep van [appellant] richt zich tegen de afwijzing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
2.3
Het betoog van [appellant] komt er op neer dat hij dat de beslagen ertoe leiden dat hij moet rondkomen van een bedrag van € 113,17 per maand bestaande uit het pensioen van Zwitserleven ad € 89,05 en het restant van zijn AOW-pensioen ad
€ 24,12. waardoor hij onder het bestaansminimum leeft. Anders dan [geïntimeerde] doet voorkomen heeft hij geen andere bronnen van inkomsten, ook niet uit de vennootschappen waarbij hij betrokken is of is geweest. [appellant] heeft vrijwel geen vaste lasten en hij logeert noodgedwongen bij vrienden en kennissen. Zijn financiële situatie is thans dermate benard dat hij een verzoek tot nihilstelling van de partneralimentatie bij de rechtbank heeft ingediend, aldus nog steeds [appellant] .
2.4
[geïntimeerde] voert verweer.
2.5
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 475e Rv geldt voor vorderingen van een schuldenaar die niet in Nederland woont of niet in Nederland vast verblijft geen beslagvrije voet, tenzij de schuldenaar aantoont dat hij buiten deze vorderingen onvoldoende middelen van bestaan heeft. De strekking van deze wetsbepaling is dat een schuldenaar die in Nederland geen vaste verblijfplaats heeft, wordt geacht over buitenlandse bronnen van inkomsten te beschikken die voldoende bestaansmiddelen opleveren. Het onderhavige verzoek is dan ook alleen toewijsbaar indien [appellant] aantoont dat hij - naast de uitkeringen waarop beslag is gelegd - niet over voldoende middelen beschikt om in zijn bestaan te voorzien. Daartoe dient hij volledig inzicht te geven in zijn financiële situatie.
2.6
Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij geen andere inkomsten heeft dan zijn pensioenuitkeringen heeft [appellant] overzichten overgelegd van de door hem aangehouden betaalrekening bij ING Bank in de perioden april tot en met juli 2015 en november 2015 tot en met januari 2016. Uit deze overzichten blijkt echter dat vanuit een onderneming van [appellant] , [X] B.V., met regelmaat betalingen aan [appellant] privé worden verricht, waarbij het in het bijzonder in de periode
15 april tot en met 21 april 2015 om grotere bedragen van € 360,-, € 150,- en € 190,- gaat. Hoewel [appellant] stelt dat hij met [X] onvoldoende omzet genereert om salaris aan zichzelf te kunnen uit keren en dat de betalingen in de periode 15 april tot en met 21 april 2015 bedragen zijn die hij van zijn onderneming heeft geleend om schulden aan derden te betalen, heeft hij nagelaten na zijn stellingen hieromtrent met bewijsstukken te onderbouwen. Zo zijn de door [appellant] gestelde terugbetalingen naar [X] niet terug te vinden op de overgelegde overzichten van eerder genoemde betaalrekening. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] desgevraagd verklaard dat de terugbetalingen aan [X] zijn vermeld op bankafschriften over een periode die hij niet heeft overgelegd. [appellant] heeft echter geen afdoende verklaring gegeven voor het niet overleggen van deze stukken. Dat [appellant] onvoldoende openheid van zaken betreffende de inkomsten uit [X] heeft gegeven blijkt ook uit het feit dat hij nagelaten heeft inzicht te geven in de financiële situatie van [X] . Uit enkel de jaarrekeningen van 2013 en 2014, waaruit een verlies in beide jaren blijkt, kan niet zonder meer de gevolgtrekking worden gemaakt dat bij [X] ook thans per saldo geen ruimte is voor de onttrekking van enig inkomen. Gelet op de verklaring van [appellant] ter zitting in hoger beroep dat [X] nog steeds bedrijfsactiviteiten uitoefent, had het op zijn weg gelegen om het hof inzage te geven in de door [X] aangehouden bankrekening(en), zoals de bankrekening van waaruit het betalingsverkeer met [appellant] privé in heeft plaatsgevonden, hetgeen hij niet heeft gedaan. Verder neemt het hof in aanmerking dat de banktransacties van de betaalrekening van [appellant] een uitgavepatroon laten zien, te weten geregelde uitgaven bij restaurants, andere horecagelegenheden en winkels, dat niet valt te rijmen met dat van iemand die stelt dat hij moet rondkomen van € 113,17 per maand. Het hof heeft [appellant] met deze transacties geconfronteerd en [appellant] heeft daarvoor geen overtuigende verklaring gegeven.
2.7
Reeds het voorgaande leidt tot de slotsom is dat [appellant] geen, laat staan een volledig, inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie. Derhalve is niet gebleken dat [appellant] niet over voldoende middelen van bestaan beschikt als bedoeld in artikel 475e Rv en bestaat geen grond voor de vaststelling van een beslagvrije voet.
2.8
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen. [appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

3.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt de bestreden beschikkingen;
- veroordeelt [appellant] in de proceskosten van de procedure in appel, tot deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 314,- aan verschotten en € 1.788,- aan salaris advocaat.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.F. Schütz, D. Kingma en G.C. Boot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 september 2016.