ECLI:NL:GHAMS:2016:3602

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2016
Publicatiedatum
6 september 2016
Zaaknummer
23-000836-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in hoger beroep voor woninginbraak en diefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van een poging tot woninginbraak, maar het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de poging tot inbraak op 22 oktober 2015 in Haarlem. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan twee andere feiten: diefstal uit een woning en diefstal van een auto op 19 november 2015, beide in Haarlem. Het hof oordeelde dat de verdachte samen met anderen handelde en zich toegang tot de plaats van het misdrijf had verschaft door middel van braak en valse sleutels. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van zeven maanden opgelegd, waarbij rekening werd gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten waren gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte. Daarnaast werd een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij voor materiële schade.

Uitspraak

Parketnummer: 23-000836-16
Datum uitspraak: 24 augustus 2016
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 25 februari 2016 in de strafzaak onder de parketnummers 15/810349-15 en 15/700113-12 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres: [adres 1],
thans gedetineerd in P.I. Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 4 primair en 4 subsidiair is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 augustus 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 22 oktober 2015 te Haarlem, ter uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen uit een woning, althans een pand aan de [adres 2] een of meer goederen van zijn/hun gading en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), en/of dat (die) weg te nemen goed(eren) onder zijn (hun) bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, opzettelijk met zijn mededader(s), althans alleen, naar die woning, althans dat pand is toegegaan waarna hij, verdachte en/of zijn mededader[s], althans een of meer van hen een deur van die woning, althans dat pand heeft/hebben geforceerd, zijnde de verdere uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid, alleen tengevolge van de van zijn, verdachte's, en/of zijn mededader(s) wil onafhankelijke omstandigheid;
2:
hij op of omstreeks 19 november 2015 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres 3]) heeft weggenomen een of meer horloges en/of een laptop en/of een hoeveelheid [buitenlands] [papier- en munt]geld en/of een zonnebril en/of een tas [North Face] en/of [een] autosleutel[s], in elk geval enig goed en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
3:
hij op of omstreeks 19 november 2015 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto [merk Peugeot], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van valse sleutel[s].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Primair is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om bewezen te verklaren dat de verdachte betrokken was bij de poging tot inbraak in de woning. Naast het schoenspoor van de medeverdachte is een ander schoenspoor aangetroffen op de deur, maar naar dit laatste spoor is geen onderzoek gedaan. Wat overblijft zijn de getuigenverklaringen, maar deze verklaringen zijn onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
Subsidiair is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om bewezen te verklaren dat sprake was van medeplegen. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld wat het aandeel van de verdachte was, laat staan dat sprake was van nauwe en bewuste samenwerking.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken van het dossier kan het volgende worden afgeleid.
Op 22 oktober 2015 omstreeks 14.18 uur kwam bij de politie een melding binnen dat er mogelijk zou worden ingebroken in de woning gelegen aan de [adres 2] te Haarlem. Getuige [getuige] hoorde rond 14.10 uur breekgeluiden die afkomstig waren uit die woning, alsmede getrap tegen een deur en kort hierna het open slaan van een deur. Door meerdere getuigen werden die dag tussen 14.00 uur en 14.20 uur twee jongens gezien in de directe omgeving van bedoelde woning en de signalementen die zij van de twee jongens gaven, komen nagenoeg overeen. De eerste jongen was getint, vermoedelijk van Marokkaanse afkomst, haren steil achterover gekamd en gekleed in een lange jas tot over de heupen met een bontkraag. De tweede jongen was donker getint, vermoedelijk van Surinaamse afkomst, gekleed in een korte zwarte jas en een Gucci-pet op zijn hoofd.
Op 22 oktober 2015 om 14.23 uur werden de verdachte en zijn medeverdachte in de nabije omgeving van de [adres 2] te Haarlem staande gehouden. De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] omschreven het signalement van de verdachte – kort en zakelijk weergegeven – als volgt: man, getint uiterlijk, lang achterover gekamd haar en gekleed in een halflange zwarte parka (naar het hof begrijpt: jas) met een capuchon met bontkraag. Het signalement van de medeverdachte omschreven zij – kort en zakelijk weergegeven – als volgt: man, negroïde uiterlijk, haren niet zichtbaar doordat hij een pet van het merk Gucci droeg en gekleed in een korte zwarte jas. De verdachte heeft ten overstaan van de politie verklaard dat zijn medeverdachte op 22 oktober 2015 een pet droeg van het merk Gucci. Hij herkende diens schoenen aan de hand van een foto.
Op de voordeur van de woning aan de [adres 2] werden twee schoensporen aangetroffen. Deze zijn veilig gesteld. Na onderzoek is vast komen te staan dat een van de twee schoensporen is veroorzaakt door de rechterschoen die de medeverdachte droeg tijdens zijn aanhouding. Naar het andere schoenspoor werd geen nader onderzoek verricht omdat deze daarvoor niet in aanmerking kwam.
Gelet op de stukken in het dossier bestaan naar het oordeel van het hof sterke aanwijzingen dat de verdachte samen met zijn medeverdachte op 22 oktober 2015 tussen 14.00 uur en 14.20 uur in de directe omgeving van de woning gelegen aan de [adres 2] te Haarlem aanwezig is geweest en dat gepoogd is in te breken in die woning. Het hof kan echter niet met voldoende zekerheid vaststellen dat de verdachte in dat misdrijf een aandeel heeft gehad van zodanig gewicht dat diefstal in vereniging kan worden bewezenverklaard. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde onder 1.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2:
hij op 19 november 2015 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [adres 3], heeft weggenomen horloges en een laptop en buitenlands papier- en muntgeld en een tas [North Face] en een autosleutel, toebehorende aan [slachtoffer 2], waarbij verdachte en zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak;
3:
hij op 19 november 2015 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto [merk Peugeot], toebehorende aan [slachtoffer 2], waarbij hij en zijn mededader(s) het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel.
Hetgeen onder 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor dezelfde feiten zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De verdachte verblijft inmiddels zo’n negen maanden in voorarrest. Indien sprake is van recidive, hanteert het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als oriëntatiepunt voor een woninginbraak een gevangenisstraf van vijf maanden. Daar komt bij dat de diefstal van de auto (feit 3) in het verlengde lag van de woninginbraak aan de [adres 3] (feit 2). Daarnaast moet strafvermindering worden toegepast, aangezien de verdachte bij zijn aanhouding is gebeten door een politiehond. Artikel 15 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren (de Ambtsinstructie) is geschonden en dit is een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander of anderen schuldig gemaakt aan een woninginbraak en diefstal van een auto. Door aldus te handelen heeft hij geen respect getoond voor de eigendommen van anderen en inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat dergelijke feiten grote gevolgen hebben voor de gedupeerden, zowel financieel als psychisch. Ook veroorzaken dergelijke feiten gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
De verdachte heeft uiteindelijk de door hem en zijn mededader(s) gestolen auto op een zeer gevaarlijke manier bestuurd, overigens zonder in het bezit te zijn van een rijbewijs.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 juli 2016 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld wegens gekwalificeerde vermogensdelicten, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden passend en geboden voor beide begane feiten, maar ziet aanleiding een enigszins lagere straf op te leggen. Uit het dossier blijkt namelijk dat niet is gehandeld overeenkomstig artikel 15 lid 1 onder a van voormelde Ambtsinstructie doordat de verdachte voorafgaand aan zijn aanhouding is gebeten door een politie-surveillancehond. Uit het terzake opgemaakte proces-verbaal leidt het hof af dat de hond toen niet onder het directe en voortdurende toezicht stond, zoals in artikel 15 van de Ambtsinstructie is voorgeschreven. Het hof merkt, net als de advocaat-generaal, deze schending van de Ambtsinstructie aan als een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Door de beten van de politiehond heeft de verdachte pijn ondervonden en letsel in de vorm van littekens opgelopen. Het hof zal in verband daarmee de op te leggen straf verminderen met één maand.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 373,67 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering inclusief de wettelijke rente toe te wijzen. Daarnaast heeft zij gevorderd te bepalen dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij. Tot slot heeft zij gevorderd de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Anders dan de rechtbank zal het hof de verdachte niet veroordelen tot betaling van wettelijke rente, nu die niet gevorderd is.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter te Noord-Holland van 1 februari 2013 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering toe te wijzen.
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
In de vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie van 26 januari 2016 staat een onjuist parketnummer vermeld. Uit het proces-verbaal van de zitting van 1 februari 2013 blijkt dat tijdens die zitting twee zaken aan de orde waren, te weten de zaak met parketnummer 15/700113-12 en de zaak met parketnummer 15/700041-13. Deze zaken zijn niet gevoegd. De verdachte is in de zaak met parketnummer 15/700113‑12 vrijgesproken van het ten laste gelegde en in de zaak met parketnummer 15/700041-13 veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen. Het parketnummer dat is genoemd in de vordering tot tenuitvoerlegging ziet dus op een vrijspraak. De vordering komt derhalve niet voor toewijzing in aanmerking, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
De onderhavige vordering tot tenuitvoerlegging van 26 januari 2016 houdt in dat de officier van justitie de tenuitvoerlegging van een bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 1 februari 2013 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen op het oog heeft. Nu het niet voor enig misverstand vatbaar is om welke zaak en om welke straf het gaat, is het hof van oordeel dat de vermelding van een mogelijk verkeerd parketnummer niet in de weg staat aan toewijzing van de vordering. Nu ook overigens aan de formele vereisten voor het toewijzen daarvan is voldaan, zal het hof de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf gelasten.
Op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde ter terechtzitting is gebleken, zal het hof echter bepalen dat een gedeelte van 60 dagen van de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf wordt omgezet in een taakstraf voor de duur van 120 uren. Het hof merkt daarbij op dat zij ervan uit gaat dat het overige gedeelte van de voorwaardelijke gevangenisstraf waarvan thans de tenuitvoerlegging wordt bevolen, te weten 60 dagen, wordt verrekend met de tijd die de veroordeelde in onderhavige zaak reeds in voorarrest heeft verbleven na aftrek van de in deze zaak opgelegde gevangenisstraf.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4 primair en 4 subsidiair ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor in hoger beroep nog aan de orde – en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 373,67 (driehonderddrieënzeventig euro en zevenenzestig cent)ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader(s), hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 2, 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 373,67 (driehonderddrieënzeventig euro en zevenenzestig cent)als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededader(s) heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader(s) van de verdachte voormeld bedrag heeft/hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter Noord-Holland van 1 februari 2013, parketnummer 15/700113-12, te weten
gevangenisstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen. Bepaalt dat een deel, te weten
60 (zestig) dagenworden omgezet in een
taakstrafvoor de duur van
(honderdtwintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.F. Gerding, mr. G. Oldekamp en mr. A.M. van Woensel, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Oomkes, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 augustus 2016.
mr. R.A.F. Gerding is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[.]