ECLI:NL:GHAMS:2016:3585

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2016
Publicatiedatum
2 september 2016
Zaaknummer
200.187.921/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot voeging en tussenkomst in hoger beroep inzake huurgeschil met betrekking tot overlast door honden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. Het vonnis betrof een huurgeschil waarbij [appellante] overlast ervaart van honden die door [X] worden gehouden in een naastgelegen woning. [appellante] heeft in eerste aanleg gevorderd dat Parteon, de verhuurder, een procedure tegen [X] zou starten om de huurovereenkomst te ontbinden en de woning van [X] te ontruimen. Het vonnis heeft de subsidiaire vordering van [appellante] toegewezen, maar de primaire vordering afgewezen. [appellante] is in hoger beroep gekomen om alsnog een integrale toewijzing van haar vorderingen te verkrijgen.

In het hoger beroep heeft [X] een incidentele conclusie tot voeging ingediend, waarbij zij zich aan de zijde van Parteon wil voegen. [X] stelt dat zij belang heeft bij de uitkomst van de procedure, omdat een uitspraak in hoger beroep gevolgen voor haar kan hebben. Parteon heeft geen bezwaar tegen de voeging, maar verzet zich tegen de tussenkomst van [X]. Het hof heeft geoordeeld dat [X] voldoende belang heeft bij de voeging, maar niet bij de tussenkomst, omdat zij niet voldoende heeft onderbouwd waarom haar privacy in het geding is.

Het hof heeft de incidentele vordering tot voeging toegewezen en de vordering tot tussenkomst afgewezen. De zaak is vervolgens naar de rol verwezen voor het nemen van de memorie van grieven door [appellante].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.187.921/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 4324473 \ CV EXPL 15-4842
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 augustus 2016
inzake
[X],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. J. de Haan te Alkmaar,
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. M.L. Winters te Velserbroek,
tegen
STICHTING PARTEON,
gevestigd te Wormerveer, gemeente Zaanstad,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. A.M. Langeloo te Amsterdam.
Partijen worden hierna [X] , [appellante] en Parteon genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellante] is bij dagvaarding van 10 maart 2016 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 31 december 2016, dat onder bovengenoemd zaak-/rolnummer is gewezen tussen [appellante] als eiseres en Parteon als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- incidentele conclusie tot voeging en/of tussenkomst ex artikel 217 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), van [X] ;
- conclusie van antwoord in het incident, van [appellante] ;
- conclusie van antwoord in het incident, van Parteon.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.
[X] heeft incidenteel gevorderd dat zij als gevoegde partij aan de zijde van Parteon en/of als tussenkomende partij zal worden toegelaten in de onderhavige appelprocedure tussen [appellante] als appellante en Parteon als geïntimeerde, kosten rechtens.
[appellante] heeft zich ten aanzien van het incident gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Parteon heeft meegedeeld geen bezwaar te hebben tegen de beoogde voeging maar wel tegen de beoogde tussenkomst - zij concludeert tot afwijzing hiervan - en [X] te veroordelen in de kosten van het incident.

2.Beoordeling

In het incident
2.1
[appellante] huurt van Parteon de woning aan de [adres] , [X] huurt van Parteon de woning op nummer [nummer] van die straat. Op grond van door haar ervaren overlast van de in de woning van [X] aanwezige honden heeft [appellante] in eerste aanleg, voor zover thans van belang, de veroordeling van Parteon gevorderd, primair, een procedure tegen [X] aanhangig te maken waarin ontbinding van de huurovereenkomst met [X] en ontruiming van de door [X] gehuurde woning wordt gevorderd, subsidiair, alle middelen in te zetten om de door [X] veroorzaakte overlast te staken. Bij het bestreden vonnis is het subsidiair gevorderde (in de in dat vonnis verwoorde modaliteit) toegewezen, is het meer of anders gevorderde afgewezen en zijn de proceskosten tussen partijen gecompenseerd. [appellante] is van dat vonnis in hoger beroep gekomen en wenst, volgens de appeldagvaarding, alsnog een integrale toewijzing van haar vorderingen.
2.2
[X] heeft voeging aan de zijde van Parteon gevorderd op de grond, zakelijk, dat zij er belang bij heeft dat voormelde primaire vordering ook in appel niet wordt toegewezen. Ter onderbouwing van de vordering tot tussenkomst heeft [X] aangevoerd dat zij er belang bij heeft dat haar privacy door [appellante] en Parteon wordt gerespecteerd, ook als het bestreden vonnis in stand blijft, zodat zij ter zake daarvan tegen beide partijen een vordering wenst in te stellen. Als gezegd, heeft [appellante] zich gerefereerd aan het oordeel van het hof en heeft Parteon meegedeeld geen bezwaar te hebben tegen de gevorderde voeging, maar wel tegen de gevorderde tussenkomst.
2.3
Het hof neemt bij de beoordeling van de onderhavige incidentele vordering op de voet van artikel 217 Rv tot uitgangspunt - kort gezegd - dat voor toewijzing van een vordering tot voeging moet blijken van een belang van de voegende partij bij de uitkomst van de procedure, omdat deze rechtens of feitelijk gevolgen voor (een door het recht toegekende of beschermde uitspraak van) haar kan hebben, en dat voor toewijzing van een vordering tot tussenkomst vereist is dat de tussenkomende partij zich beroept op een belang waarvoor zij in rechte kan opkomen. Daarbij moet steeds de strekking van de tussenkomst en/of voeging in aanmerking worden genomen, te weten de proceseconomie en het voorkomen van tegenstrijdige of niet met elkaar in overeenstemming zijnde uitspraken.
2.4
Uit hetgeen [X] heeft aangevoerd is voldoende gebleken dat zij, in verband met nadelige gevolgen die een uitspraak in hoger beroep tussen [appellante] en Parteon feitelijk of juridisch voor haar kan hebben, voldoende belang heeft bij voeging in de onderhavige procedure aan de zijde van Parteon. Parteon en [X] hebben beiden belang bij een bekrachtiging van het bestreden vonnis met betrekking tot de voormelde primaire vordering van [appellante] en beogen in zoverre eenzelfde uitkomst van het geding. [X] heeft de vordering tot tussenkomst onderbouwd met een beroep op het belang bij het respecteren van haar privacy door [appellante] en Parteon maar zij heeft nagelaten deze vordering nader te specificeren. Gelet hierop is niet voldoende gebleken van een belang van [X] bij tussenkomst in de appelprocedure tussen [appellante] en Parteon om benadeling of verlies van een eigen recht te voorkomen.
2.5
Uit het vorenstaande volgt dat de incidentele vordering tot voeging zal worden toegewezen en dat de incidentele vordering tot tussenkomst zal worden afgewezen.
2.6
Een oordeel over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
2.7
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van de memorie van grieven door [appellante] .

3.Beslissing

Het hof:
in het incident
staat [X] toe zich in de onderhavige procedure tussen [appellante] als appellante en Parteon als geïntimeerde te voegen aan de zijde van Parteon;
wijst het meer of anders gevorderde af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 11 oktober 2016 voor de memorie van grieven aan de zijde van [appellante] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, J.E. Molenaar en C.C. Meijer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2016.