ECLI:NL:GHAMS:2016:3581

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2016
Publicatiedatum
2 september 2016
Zaaknummer
200.184.345/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake de levering van een appartementsrecht na ontbinding van de koopovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerde], die in zijn hoedanigheid als executeur van de nalatenschap van [X] optreedt. De zaak betreft de levering van een appartementsrecht dat [appellant] had gekocht van [geïntimeerde]. De koopovereenkomst werd ondertekend op 12 mei 2015, maar de levering op 15 juli 2015 ging niet door omdat de Vereniging van Eigenaars (VvE) geen toestemming verleende voor bewoning door [appellant]. De voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam had in een eerder vonnis geoordeeld dat de koopovereenkomst van rechtswege was ontbonden door het ontbreken van deze toestemming. [appellant] was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvankelijk vorderingen tot levering van het appartementsrecht heeft ingesteld. Tijdens het hoger beroep heeft [appellant] zijn eis gewijzigd en gevorderd om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 25.000,=, omdat het appartement inmiddels aan een derde was geleverd.

Het hof heeft geoordeeld dat [appellant] niet heeft aangetoond dat er sprake was van een spoedeisend belang bij zijn vordering. Bovendien heeft het hof de grieven van [appellant] grotendeels verworpen en de beslissing van de voorzieningenrechter bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de ontbindende voorwaarde in de koopovereenkomst van rechtswege werkte en dat [geïntimeerde] niet in gebreke was gebleven. [appellant] werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.184.345/01 SKG
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/597546/KG ZA 15-1413
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 augustus 2016
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. A. Lof te Heerhugowaard,
tegen
[geïntimeerde] ,in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [X] ,
wonend te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. de Groot te Amstelveen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna aangeduid als [appellant] en [geïntimeerde] .
[appellant] is bij dagvaarding van 13 januari 2016 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) van 17 december 2015, in kort geding gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde. De appeldagvaarding bevat de grieven, alsmede enkele producties.
[appellant] heeft op de dienende dag overeenkomstig de appeldagvaarding van grieven gediend. [geïntimeerde] heeft daarna een memorie van antwoord, met producties, ingediend.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 23 mei 2016 doen bepleiten bij monde van voornoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [geïntimeerde] heeft bij akte een op voorhand toegezonden productie in het geding gebracht. [appellant] heeft bij op voorhand toegezonden akte zijn eis gewijzigd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en - uitvoerbaar bij voorraad - toewijzing van zijn (gewijzigde) vorderingen, met beslissing over de proceskosten. [geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en afwijzing van de (gewijzigde) vorderingen van [appellant] , met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.

2.Feiten

2.1.
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder rechtsoverweging 2 de feiten opgesomd die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Grief I is gericht tegen een onderdeel van deze opsomming; volgens de grief is de eerste koopovereenkomst niet enkele maanden ná het overlijden van [X] door partijen ondertekend, maar enkele dagen daarvóór. Het hof zal hierna rekening houden met deze grief. De juistheid van de opgesomde feiten is voor het overige niet in geschil, zodat ook het hof hiervan uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit de niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.
2.2.
Op [in] 2014 is [X] (hierna: [X] ) overleden. Al vóór haar overlijden hebben partijen, [geïntimeerde] in zijn hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van [X] , onderhandeld over de verkoop aan [appellant] van het tot de nalatenschap behorende appartementsrecht aan de [adres] (hierna: het appartement). Daags vóór het overlijden van [X] hebben partijen overeenstemming bereikt en deze vastgelegd in de koopovereenkomst (productie 1 inleidende dagvaarding). Andere ontbindende voorwaarden dan een financieringsvoorbehoud bevat deze overeenkomst niet.
2.3.
Op instigatie van [geïntimeerde] , althans van zijn notaris (van het kantoor [naam notariskantoor A] ), hebben partijen op 12 mei 2015 een schriftelijke koopovereenkomst ondertekend. In deze overeenkomst staat dat [appellant] voornemens is om het appartement te gaan gebruiken voor eigen bewoning en is voorts bepaald dat de koop geschiedt onder de ontbindende voorwaarde dat
“de Vereniging van Eigenaars aan Koper(hof: [appellant] )
geen toestemming verleent om het Verkochte(hof: het appartement)
te gaan bewonen”.
2.4.
Na het sluiten van de koopovereenkomst van 12 mei 2015, heeft [appellant] het appartementsrecht doorverkocht aan [A] (hierna: [A] ). [appellant] is met haar overeengekomen dat de levering zou plaatsvinden op dezelfde datum als de levering van het appartementsrecht door [geïntimeerde] aan [appellant] , te weten op 15 juli 2015, ten overstaan van een andere notaris (van notariskantoor [naam notariskantoor B] ).
2.5.
[appellant] heeft geen financiering aangevraagd voor de koop van het appartementsrecht omdat hij de koopsom wilde voldoen uit de koopsom die hij van [A] zou ontvangen.
2.6.
Bij brief van 29 juni 2015 aan [naam notariskantoor A] heeft de Vereniging van Eigenaars (hierna: de VvE) toestemming voor het in gebruik nemen van het appartement door [appellant] geweigerd.
2.7.
De op 15 juli 2015 geplande levering van het appartementsrecht door [geïntimeerde] aan [appellant] is niet doorgegaan.
2.8.
Partijen hebben nadien verder onderhandeld over de verkoop van het appartementsrecht door [geïntimeerde] aan [appellant] . [geïntimeerde] heeft deze onderhandelingen per 28 augustus 2015 afgebroken omdat [appellant] volgens hem de financiering niet rond kreeg.
2.9.
Het appartementsrecht is op 5 april 2016 door [geïntimeerde] verkocht aan een derde ( [B] ) en aan deze geleverd op 4 mei 2016.

3.Beoordeling

3.1.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd (1) [geïntimeerde] op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen om mee te werken aan de levering van het appartementsrecht en (2) te bepalen dat als [geïntimeerde] niet aan deze veroordeling voldoet, dit vonnis in de plaats treedt van zijn medewerking, met (3) beslissing over de proceskosten.
3.1.2.
[appellant] heeft als grondslag voor zijn vorderingen aangevoerd dat [geïntimeerde] op grond van de koopovereenkomst van 12 mei 2015 gehouden is mee te werken aan de levering van het appartementsrecht. Het beroep door [geïntimeerde] op de ontbindende voorwaarde dat de VvE heeft geweigerd [appellant] toestemming te verlenen het appartement te bewonen, staat hieraan niet in de weg, zo stelt [appellant] . In de koopovereenkomst is weliswaar als ontbindende voorwaarde opgenomen dat de VvE weigert [appellant] toestemming te verlenen tot bewoning van het appartement, maar deze voorwaarde is noch op voorhand noch ten tijde van de ondertekening van de overeenkomst met [appellant] besproken zodat de voorwaarde niet geldt, aldus [appellant] . Daarbij was de voorwaarde uitgewerkt op het moment dat [appellant] het appartementsrecht had doorverkocht aan [A] , omdat toestemming door de VvE tot bewoning door [appellant] van het appartement hierdoor zinledig was geworden. Het beroep door [geïntimeerde] op de ontbindende voorwaarde is bovendien naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, nu de voorwaarde niet in het belang is van [geïntimeerde] maar enkel in het belang van [appellant] , terwijl [appellant] zich niet op de voorwaarde heeft beroepen. Bovendien had de VvE inmiddels toestemming aan [A] verleend om het appartement te bewonen, zodat probleemloos had kunnen worden doorgeleverd, aldus nog steeds [appellant] .
3.1.3.
[geïntimeerde] heeft het verweer gevoerd dat [appellant] vóór de ondertekening van de overeenkomst van 12 mei 2015 wel degelijk door de notaris is gewezen op de voorwaarde dat de overeenkomst zou zijn ontbonden in het geval dat de VvE zou weigeren [appellant] toestemming te verlenen het appartement te bewonen. Bovendien heeft [appellant] de koopovereenkomst ondertekend, zodat [geïntimeerde] er hoe dan ook op mocht vertrouwen dat [appellant] met deze voorwaarde instemde, zo stelt [geïntimeerde] . Anders dan [appellant] stelt, werd ook [geïntimeerde] op 15 juli 2015 bij notaris [notaris A] voor het eerst geconfronteerd met het feit dat de VvE geen toestemming voor bewoning door [appellant] had verleend. Notaris [notaris A] deelde mede dat de koopovereenkomst door het ontbreken van de toestemming van de VvE was ontbonden en de koopsom weliswaar op zijn kwaliteitsrekening stond, maar niet ter beschikking van [appellant] (omdat het appartement nog niet aan [A] was geleverd). Beide partijen gingen er vervolgens vanuit dat de koopovereenkomst was beëindigd en de levering niet door kon gaan, aldus nog steeds [geïntimeerde] .
3.1.4.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat in de koopovereenkomst van 12 mei 2015 is bepaald dat deze wordt ontbonden als de VvE [appellant] toestemming weigert om het appartement te bewonen. Nu [appellant] blijkens zijn ondertekening van de overeenkomst met deze voorwaarde heeft ingestemd en de VvE de toestemming heeft geweigerd, is de koopovereenkomst van rechtswege ontbonden. Een beroep door [appellant] op de ontbindende voorwaarde is blijkens de bewoordingen van deze voorwaarde niet nodig, aldus de voorzieningenrechter. Nu [geïntimeerde] geen beroep op de ontbindende voorwaarde heeft gedaan, kan dit (niet gedane) beroep ook niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Bovendien stond de koopsom op 15 juli 2015 weliswaar op de derdengelden rekening van notaris [notaris A] , maar niet te beschikking van [appellant] , zodat op die dag hoe dan ook niet kon worden geleverd. De vorderingen van [appellant] moeten derhalve worden afgewezen, aldus nog steeds de voorzieningrechter.
3.1.5.
De grieven II, III en IV zijn gericht tegen de afwijzing van de vorderingen door de voorzieningenrechter en de motivering die hieraan ten grondslag is gelegd.
3.2.1.
Bij het pleidooi in hoger beroep heeft [appellant] bij eiswijziging de in eerste aanleg ingestelde vorderingen ingetrokken en gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 25.000,= met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten. Ter onderbouwing van deze eiswijziging voert [appellant] aan dat uit de door [geïntimeerde] overgelegde leveringsakte van 4 mei 2016 blijkt dat het appartement inmiddels is geleverd aan een derde, zodat toewijzing van het in eerste aanleg gevorderde niet meer mogelijk is. [appellant] heeft echter wel recht op en belang bij toewijzing van een vergoeding van de schade die hij heeft geleden als gevolg van de onterechte weigering door [geïntimeerde] om het appartementsrecht te leveren, zo stelt hij. Deze schade bestaat uit het verschil tussen de koopsom die hij voor het appartementsrecht zou betalen en de koopsom die hij van [A] zou ontvangen, te weten € 23.500,=. De andere schadepost bestaat uit zijn buitengerechtelijke kosten van € 1.500,= zo stelt [appellant] .
3.2.2.
[geïntimeerde] heeft bij pleidooi in hoger beroep (expliciet) geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging. Gelet hierop en het gegeven dat toewijzing van de oorspronkelijke vorderingen niet meer mogelijk is door de recente levering van het appartement aan een derde, staat het hof de eiswijziging toe. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.
3.3.
Door de eiswijziging ligt ter beoordeling aan het hof een geldvordering in kort geding voor. [appellant] heeft in het geheel niet onderbouwd dat bij toewijzing van deze vordering een spoedeisend belang bestaat, terwijl de vordering niet naar haar aard spoedeisend is. Nu van een dergelijk belang ook anderszins niet is gebleken, moet de vordering reeds hierom worden afgewezen.
3.4.
Ten overvloede zij overwogen dat de vordering ook op inhoudelijke gronden moet worden afgewezen. Ter motivering van deze beslissing wordt verwezen naar de overwegingen 4.4 en 4.5 van het bestreden vonnis, waarmee het hof zich verenigt en die het hof tot de zijne maakt. [appellant] heeft zijn standpunt in hoger beroep nader toegelicht, maar dit leidt - mede in het licht van het verweer van [geïntimeerde] - niet tot een ander oordeel. Dit geldt met name voor de eerst in appel betrokken stelling dat de ontbindende voorwaarde dat
“de Vereniging van Eigenaars aan Koper geen toestemming verleent om het Verkochte te gaan bewonen”- uitgelegd volgens de Haviltex-formule - niet van rechtswege werkte maar enkel wanneer [appellant] daarop een beroep zou doen. Naar het oordeel van het hof duiden de bewoordingen van de ontbindende voorwaarde (overduidelijk) erop dat deze van rechtswege werkt. [appellant] heeft geen overtuigende argumenten aangevoerd die duiden op de door hem voorgestane uitleg. Dat de voorwaarde enkel met oog op zijn belang in de koopovereenkomst is opgenomen en toestemming van de VvE hoe dan ook niet noodzakelijk was omdat hij het appartement had doorverkocht aan [A] , volstaat hiertoe niet. Deze stellingen maken - mede in het licht van de terughoudendheid die moet worden betracht bij toewijzing van een geldvordering in kort geding - evenmin aannemelijk dat [appellant] in een bodemprocedure een succesvol beroep zal kunnen doen op de beperkende werking redelijkheid en billijkheid dan wel misbruik van recht. Mede omdat niet aannemelijk is geworden dat het niet doorgaan van de levering op 15 juli 2015 is toe te rekenen aan [geïntimeerde] , heeft [appellant] zijn beroep op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid ook voor het overige onvoldoende toegelicht. Dit geldt temeer daar [geïntimeerde] kort na 15 juli 2015 heeft laten weten alsnog bereid te zijn het appartement te verkopen en te leveren aan [appellant] .
3.5.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven (grotendeels) falen en dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 17 december 2015;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 314,= aan verschotten en € 2.682,= voor salaris;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, D.J. van der Kwaak en L.R. van Harinxma thoe Slooten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2016.