ECLI:NL:GHAMS:2016:3573

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2016
Publicatiedatum
2 september 2016
Zaaknummer
200.163.479/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid constructeur voor schade door nalatigheid in archiefonderzoek en controle van bouwtekeningen

In deze zaak, die voortvloeit uit een eerder tussenarrest van 1 maart 2016, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 augustus 2016 uitspraak gedaan over de aansprakelijkheid van een constructeur, [geïntimeerde], voor schade die is ontstaan door zijn nalatigheid in het uitvoeren van archiefonderzoek en het controleren van bouwtekeningen. De appellant, [appellant], stelde dat [geïntimeerde] tekortgeschoten was in zijn verplichtingen als constructeur door niet zelfstandig archiefonderzoek te doen naar de bestaande constructie van de panden. Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] niet had gehandeld zoals een goed opdrachtnemer betaamt, omdat hij de tekeningen van een adviesbureau klakkeloos had gevolgd zonder de nodige controle uit te voeren. Dit leidde tot aansprakelijkheid voor de schade die voortvloeide uit deze nalatigheid.

Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat het de taak van [geïntimeerde] was om archiefonderzoek te verrichten. De offerte van het adviesbureau gaf aan dat zij verantwoordelijk waren voor het aanleveren van archieftekeningen aan [geïntimeerde]. Het hof concludeerde dat de verantwoordelijkheid voor het archiefonderzoek bij het adviesbureau lag en dat [geïntimeerde] niet tekortgeschoten was in zijn verplichtingen op dat punt. Desondanks werd de vordering van [appellant] tot schadevergoeding opgemaakt bij staat toegewezen, omdat het hof oordeelde dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van de overeenkomst van opdracht.

Het hof vernietigde het eerdere vonnis en veroordeelde [appellant] tot betaling van een bedrag van € 6.650,40 aan [geïntimeerde], vermeerderd met wettelijke rente. De kosten van het geding in eerste aanleg werden toegewezen aan de partijen, waarbij de kosten van het hoger beroep werden gecompenseerd. Het arrest werd openbaar uitgesproken door de rechters in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.163.479/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 2520289 HA EXPL 13-1233
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 augustus 2016
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te Andijk, gemeente Medemblik,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.D.S. Lasonder te Hoorn.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

De partijen worden hierna weer [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
Het hof heeft in deze zaak op 1 maart 2016 een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt naar dat arrest verwezen.
[appellant] heeft daarna een akte, met producties genomen, waarop [geïntimeerde] bij antwoordakte, met producties, heeft gereageerd.
Ten slotte is weer arrest gevraagd.

2.Beoordeling

2.1
Het in het tussenarrest overwogene luidt, samengevat, als volgt.
[appellant] heeft primair gesteld dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in zijn verplichting als constructeur om ten behoeve van de door hem te vervaardigen constructieberekeningen en -tekeningen zelfstandig archiefonderzoek te doen naar de bestaande constructie van de panden. Voor de beoordeling van deze stelling heeft het hof behoefte aan kennisneming van een drietal stukken (de achtereenvolgende opdrachten aan de bouwkundige adviesbureaus [adviesbureau] en [adviesbureau] en het rapport van [D.]), die door [appellant] moeten worden overgelegd.
Subsidiair heeft [appellant] gesteld dat [geïntimeerde] in ieder geval had behoren na te gaan of de door [adviesbureau] bij het vervaardigen van de bouwtekeningen gehanteerde uitgangspunten juist waren, dan wel [appellant] had behoren te waarschuwen dat er mogelijk gegevens ontbraken. Dit standpunt is juist. Door kennelijk klakkeloos de tekeningen van [adviesbureau] te volgen heeft [geïntimeerde] onder de gegeven omstandigheden niet gehandeld zoals een goed opdrachtnemer betaamt. Dit leidt ertoe dat [geïntimeerde] in ieder geval aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van het feit dat hij de hiervoor bedoelde controle ter plaatse niet heeft uitgevoerd.
[appellant] dient bij akte uiteen te zetten welke van de in het geding zijnde facturen van [geïntimeerde] zien op werkzaamheden die noodzakelijk zijn geworden door het nalaten van [geïntimeerde] ter plaatse de door [adviesbureau] gehanteerde uitgangspunten te toetsen en welke op werkzaamheden tot herstel van de - veronderstelde - fouten van [adviesbureau].
De overige door Van de Veer tegen de facturen van [geïntimeerde] opgeworpen verweren worden verworpen.
2.2
Hoewel [appellant] bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep het aanbod heeft gedaan de schriftelijke opdrachten aan [adviesbureau] en [adviesbureau] over te leggen, heeft hij in zijn akte na het tussenarrest te kennen gegeven dat een schriftelijke opdracht aan [adviesbureau] ontbreekt. Van [adviesbureau] heeft [appellant] een offerte van 5 april 2012 overgelegd, die volgens hem - onweersproken - heeft te gelden als de opdracht, al is zij niet ondertekend.
2.3
In de offerte/opdracht van [adviesbureau] zijn de werkzaamheden verdeeld over elf fasen. Fase 2 behelst een bouwtechnische opname, die is gepland op maandag 7 mei (lees: ) 2012, tevens inhoudend overleg met constructeur [geïntimeerde]. Fase 3 luidt “Tekenwerk bestaand: - reeds vervaardigd”. Fase 4 betreft het tekenwerk nieuw. Fase 5 luidt “Coördinatie constructeur” en houdt onder meer in het aanleveren (kennelijk) door [adviesbureau] aan de constructeur van archieftekeningen/palenplan en het bestand ten behoeve van de constructieberekening.
2.4
De offerte/opdracht van [adviesbureau] biedt geen steun aan de stelling van [appellant] dat het de taak was van [geïntimeerde] als constructeur om archiefonderzoek te doen naar de bestaande constructie. De offerte/opdracht vermeldt immers dat [adviesbureau] de archieftekeningen aan [geïntimeerde] zal aanleveren, terwijl ten tijde van het opstellen van de offerte het tekenwerk van de bestaande situatie kennelijk al was verricht, zonder dat ergens is vermeld dat [geïntimeerde] hiertoe gegevens of tekeningen heeft aangeleverd. Bovendien heeft [geïntimeerde] op 19 februari 2013 van [appellant] de opdracht gekregen de door [adviesbureau] vervaardigde bouwkundige tekening aan te passen in verband met de ontdekking van de mandelige bouwmuren (productie E in samenhang met productie D bij memorie van antwoord). De noodzaak die tekening aan te passen impliceert dat het al dan niet mandelig zijn van die muren op die tekening zichtbaar was. Nu, zoals gezegd, uit de offerte/opdracht niet blijkt dat [geïntimeerde] ten behoeve van het vervaardigen van die bouwkundige tekening gegevens of archieftekeningen aan [adviesbureau] moest verschaffen, ligt voor de hand dat het de taak van [adviesbureau] en [adviesbureau] zelf was archiefonderzoek te doen. Dit laatste is in overeenstemming met de door [geïntimeerde] als productie C bij memorie van antwoord overgelegde verklaring van [adviesbureau], dat zij het tot haar taak rekende archiefonderzoek te doen en dat na 27 maart 2012 ook zou hebben gedaan, als vervolgens de opdracht begin april 2012 niet door [appellant] zou zijn ingetrokken. De inhoud van deze verklaring is niet ontkracht door een andersluidende opdrachtbevestiging van/aan [adviesbureau].
2.5
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] in het licht van de inhoud van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen zijn stelling dat het - desalniettemin - de taak van [geïntimeerde] als constructeur was het archiefonderzoek te verrichten, onvoldoende gemotiveerd. Dit leidt ertoe dat die stelling wordt verworpen.
2.6
Hetgeen [appellant] in zijn akte na het tussenarrest heeft opgemerkt naar aanleiding van het rapport van [D.], behoeft geen behandeling aangezien het hof in het tussenarrest reeds heeft overwogen dat [geïntimeerde] op grond van de hem bekende gegevens ter plaatse onderzoek had behoren te doen naar de bestaande constructie. Op grond van dat juist bevonden subsidiaire standpunt van [appellant] zijn de door hem gevorderde verklaring voor recht en veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat toewijsbaar.
2.7
Daarmee komt het hof op de kwestie van de facturen van [geïntimeerde]. Het verwerpen van het primaire standpunt van [appellant] leidt ertoe dat alleen die facturen niet toewijsbaar zijn die een gevolg zijn van de eigen fout van [geïntimeerde]. Wel toewijsbaar zijn facturen die betrekking hebben op het herstel van de fouten van [adviesbureau], waaronder in ieder geval de hiervoor genoemde opdracht tot aanpassing van de door [adviesbureau] vervaardigde bouwkundige tekening (productie E bij memorie van antwoord). In zijn akte na het tussenarrest heeft [appellant] niet voldaan aan de hem bij het tussenarrest gegeven opdracht uiteen te zetten welke facturen op welke fouten betrekking hebben. Bij gebreke van de gevraagde opsplitsing door [appellant] zal het hof [geïntimeerde] volgen, die in zijn antwoordakte heeft aangevoerd dat alleen factuur 1313 moet worden verminderd met elf uur à € 65,= excl. btw, in totaal € 865,15 incl. btw. Het aan [geïntimeerde] toewijsbare factuurbedrag wordt derhalve verlaagd van € 7.515,55 (bestreden vonnis) tot € 6.650,40, vermeerderd met rente als in het vonnis.
2.8
Hetgeen in het tussenarrest en dit arrest is overwogen leidt ertoe dat het bestreden vonnis niet in stand kan blijven. De vordering van [geïntimeerde] (in oorspronkelijke conventie) wordt toegewezen tot een lager bedrag. De vorderingen van Van de Veer (in oorspronkelijk reconventie), zoals in hoger beroep gewijzigd, worden toegewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij moet [geïntimeerde] de kosten van het geding in reconventie in eerste aanleg dragen. De kosten van het geding in eerste aanleg in conventie blijven voor [appellant]. De kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd, nu partijen daarin over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis van 21 oktober 2014 in conventie en reconventie tussen partijen gewezen
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 6.650,40, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 oktober 2013 tot de voldoening;
verklaart voor recht dat [geïntimeerde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen hem en [appellant] gesloten overeenkomst van opdracht;
veroordeelt [geïntimeerde] tot vergoeding van de door [appellant] als gevolg daarvan geleden schade, op te maken bij staat;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie en begroot die kosten op € 345,47 aan verschotten en € 750,= voor salaris advocaat;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg in reconventie en begroot die kosten op € 600,= voor salaris advocaat;
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart bovenstaande veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, R.J.M. Smit en E.J. Rotshuizen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2016.