ECLI:NL:GHAMS:2016:3572

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2016
Publicatiedatum
2 september 2016
Zaaknummer
200.158.248/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van verhuis- en inrichtingskosten bij beëindiging huurovereenkomst wegens dringend eigen gebruik

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van een huurovereenkomst wegens dringend eigen gebruik. De appellante, vertegenwoordigd door mr. M.C. Rosier, had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 17 september 2014 was gewezen. De kantonrechter had de huurovereenkomst per 11 mei 2014 beëindigd en de appellante veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde. De appellante was het niet eens met deze beslissing en vorderde in hoger beroep een schadevergoeding van € 9.150,- en een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten van € 5.799,-. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. G.C.M. Schipper, had de vordering van de appellante bestreden en verzocht om bekrachtiging van het vonnis van de kantonrechter.

Het hof heeft vastgesteld dat de feiten die door de kantonrechter zijn vastgesteld niet in geschil zijn en heeft deze als uitgangspunt genomen. Het hof oordeelde dat de vordering tot schadevergoeding van de appellante niet ontvankelijk was, omdat zij deze niet eerder in hoger beroep had ingediend. Echter, het hof oordeelde dat de rechter ambtshalve diende te beoordelen of er recht op een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten bestond, ook zonder dat daar een expliciete vordering voor was ingediend. Het hof heeft uiteindelijk een tegemoetkoming van € 2.000,- toegewezen aan de appellante, omdat het hof van oordeel was dat verhuizing kosten met zich meebrengt en dat de geïntimeerde niet had aangetoond dat de appellante geen recht had op deze tegemoetkoming.

De beslissing van het hof hield in dat de appellante niet-ontvankelijk werd verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, het vonnis van de kantonrechter werd bekrachtigd voor wat betreft de beëindiging van de huurovereenkomst, maar dat de geïntimeerde werd veroordeeld tot betaling van € 2.000,- aan de appellante als tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.158.248/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 2958661/CV EXPL 14-1397
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 augustus 2016
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats 1] ,
appellante,
advocaat: mr. M.C. Rosier te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.C.M. Schipper te Hoofddorp.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 13 oktober 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kantonrechter), van 17 september 2014, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en [appellante] als gedaagde.
Dit hof heeft vervolgens een tussenarrest gewezen op 27 oktober 2015.
[appellante] heeft daarna een memorie van grieven, tevens wijziging van eis, met producties ingediend.
Daarop heeft het hof op 17 november 2015 wederom een tussenarrest gewezen.
Vervolgens heeft [geïntimeerde] een memorie van antwoord met producties ingediend.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft, na wijziging van eis, geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - (1) [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 5.799,- als tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten, (2) [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 9.150,- als schadevergoeding en (3) [geïntimeerde] zal veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in beide instanties.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 4 tot en met 7 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
(i) [geïntimeerde] is eigenaar van de woning aan de [adres] , alsmede van de aangrenzende woning aan de [adres] . [geïntimeerde] verhuurde sinds januari 2009 de woning aan de [adres] aan [appellante] .
(ii) Bij aangetekende brief van 11 november 2013 heeft [geïntimeerde] de huurovereenkomst opgezegd per 11 mei 2014 wegens dringend eigen gebruik.
(iii) [appellante] is binnen de in de opzeggingsbrief aangegeven termijn niet akkoord gegaan met de beëindiging van de huur.
(iv) Nadat de kantonrechter het bestreden vonnis had gewezen heeft [appellante] in januari 2015 het gehuurde verlaten en een sociale huurwoning in [plaats] betrokken.

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] gevorderd dat de kantonrechter de tussen partijen bestaande huurovereenkomst per 11 mei 2014, of een in redelijkheid te bepalen datum, zou beëindigen en dat [appellante] zal worden veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen en [appellante] in de proceskosten veroordeeld. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met haar grieven op.
3.2
In hoger beroep heeft [geïntimeerde] bij memorie van antwoord betoogd dat het hof terug zou moeten komen van (zo begrijpt het hof) de tussenarresten van 27 oktober 2015 en 17 november 2015, waarin [appellante] een nieuwe termijn is gegeven voor het nemen van een memorie van grieven respectievelijk niet van deze beslissing is teruggekomen. Volgens [geïntimeerde] moet op die memorie van grieven geen acht worden geslagen en dient [appellante] alsnog niet ontvankelijk te worden verklaard in haar vorderingen. Hetgeen [geïntimeerde] heeft aangevoerd geeft het hof echter geen aanleiding reden terug te komen van de beslissingen in de de tussenarresten en de daarvoor gegeven motivering.
3.3
Omdat [appellante] inmiddels een andere woning in [plaats] heeft gevonden heeft zij afgezien van haar in de appeldagvaarding geformuleerde vorderingen die ertoe strekken dat de vordering van [geïntimeerde] tot beëindiging van de huurovereenkomst wordt afgewezen en dat zij het recht van bewoning houdt. Zij heeft bij wijziging van eis verzocht om een vergoeding van de verhuis- en inrichtingskosten, die (aansluitend bij de minimale vergoeding als vastgesteld voor renovatie en sloop van woningen) € 5.799,- zou dienen te bedragen. Tevens heeft zij een schadevergoeding van € 9.150,- gevorderd op de grond dat [geïntimeerde] niet de wil heeft gehad om het gehuurde duurzaam in eigen gebruik te nemen.
3.4
Wat betreft de vordering tot schadevergoeding voert [geïntimeerde] terecht aan dat het [appellante] op grond van het bepaalde in artikel 353 lid 1 Rv niet vrijstaat om voor het eerst in hoger beroep een reconventionele vordering in te dienen. Zij is in die vordering niet-ontvankelijk. Dit geldt echter niet voor de vordering inzake een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskostenvergoeding. Of een dergelijke tegemoetkoming moet worden toegekend is immers een vraag die de rechter zich (ook in hoger beroep) ambtshalve dient te stellen en de beantwoording van die vraag is onderdeel van de integrale beoordeling van de beëindiging van een huuroverkomst op de grond als hier aan de orde, ook zonder dat een daartoe strekkende vordering is ingesteld. Een vordering ter zake instellen, en daarmee in wezen niet meer doen dan de rechter vragen zich uitdrukkelijk uit te spreken over zo’n tegemoetkoming, kan dus ook voor het eerst in hoger beroep.
3.5
[geïntimeerde] voert nog als argument aan dat zij bij toekenning van een dergelijke tegemoetkoming niet meer in de gelegenheid is om de opzegging eventueel in te trekken op de voet van artikel 7:275 lid 2 BW. Volgens [geïntimeerde] kan dat leiden tot onredelijke benadeling van haar. Dit argument gaat niet op. Ten eerste heeft de rechter een discretionaire bevoegdheid om zijn voornemen op dit punt aan partijen ter kennis te brengen en is hij dat niet verplicht. Verder ontbreekt het [geïntimeerde] aan enig belang omdat zij niet heeft gesteld dat zij de opzegging (wellicht) zou hebben willen intrekken indien een tegemoetkoming zou worden toegewezen.
3.6
Het is een feit van algemene bekendheid dat een verhuizing kosten met zich meebrengt en hetgeen [geïntimeerde] ten verwere heeft aangevoerd geeft het hof geen reden aan te nemen dat dat in dit geval anders is. Het hof zal daarom ex aequo et bono een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten ten behoeve van [appellante] vaststellen van € 2.000,-.
3.7
Gelet op de gewijzigde eis van [appellante] en de omstandigheid dat zij inmiddels een nieuwe huurwoning in [plaats] heeft, moet worden geoordeeld dat zij geen belang meer heeft bij bespreking van de
grieven I tot en met V en VII. Deze hebben immers alleen betrekking op de vordering van [geïntimeerde] waarvan [appellante] in hoer beroep niet langer de afwijzing vordert.
Grief VIslaagt omdat partijen over en weer als in het ongelijk gesteld dienen te worden beschouwd en de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep daarom worden gecompenseerd. Het vonnis wordt op dat punt vernietigd en voor het overige bekrachtigd. De vordering tot toekenning van een tegemoetkoming in de verhuis-en inrichtingskosten zal als na te melden worden toegewezen.

4.Beslissing

Het hof:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 9.150,-;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, behoudens voor zover [appellante] daarbij in de proceskosten van de eerste aanleg is veroordeeld en vernietigt het vonnis in zoverre;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 2.000,- aan [appellante] als tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt van de eerste aanleg en het hoger beroep;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.E. Molenaar, J.C.W. Rang en L.A.J Dun en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2016.