In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een ouder, werd beschuldigd van het niet nakomen van de verplichtingen uit de Leerplichtwet 1969 met betrekking tot haar minderjarige kind, geboren op 29 juli 2010. De tenlastelegging betrof de periode van 1 augustus 2015 tot en met 26 oktober 2015, waarin de verdachte niet zorgde voor de inschrijving van haar kind op een school. De verdachte voerde aan dat zij zich op grond van haar Boeddhistische levensovertuiging beroept op vrijstelling van deze verplichting. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gehoord en de argumenten van de verdachte overwogen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet voldoende had aangetoond dat zij overwegende bedenkingen had tegen de richting van het onderwijs op de scholen in de omgeving. Het hof verwierp het verweer van de verdachte en oordeelde dat de niet-nakoming van de Leerplichtwet strafbaar was. De verdachte werd eerder door de kantonrechter veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete, maar het hof besloot in plaats daarvan een voorwaardelijke werkstraf op te leggen, rekening houdend met de financiële situatie van de verdachte. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en verklaarde de verdachte strafbaar voor het niet inschrijven van haar kind op school, met een taakstraf van 16 uren en een proeftijd van 2 jaren.