ECLI:NL:GHAMS:2016:3429

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2016
Publicatiedatum
25 augustus 2016
Zaaknummer
200.187.542/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod tot verkoop van een boot in hoger beroep met betrekking tot eigendomsgeschil

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De appellanten, vertegenwoordigd door mr. C.G. Huijsmans, hebben op 11 maart 2016 hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 23 december 2015, waarin de rechtbank oordeelde dat de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. M.B.C.R. Heemskerk, eigenaar is geworden van een boot door een verkoopovereenkomst die in mei 2013 tot stand is gekomen. De appellanten hebben in het incident een vordering ingesteld op basis van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarin zij de geïntimeerde verbieden de boot te verkopen totdat er een eindarrest is gewezen. Het hof heeft de incidentele vordering toegewezen, waarbij het de geïntimeerde verbiedt de boot aan een derde te verkopen, op straffe van een dwangsom van € 50.000,-. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. De zaak is verwezen naar de rol voor memorie van antwoord door de geïntimeerde op 4 oktober 2016.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.187.542/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/220460 / HA ZA 15-43
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 augustus 2016
inzake

1.[appellant],

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellanten in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat: mr. C.G. Huijsmans te Bergen op Zoom,
tegen:
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. M.B.C.R. Heemskerk te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellanten] - afzonderlijk: [appellant] en [appellant] - en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellanten] zijn bij dagvaarding van 11 maart 2016 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 december 2015 dat onder bovengenoemd zaak-/ rolnummer is gewezen tussen [appellanten] als eisers en [geïntimeerde] als gedaagde. De grieven van [appellanten] tegen dit vonnis zijn in de appeldagvaarding opgenomen. Tevens heeft [appellant] daarbij een incidentele vordering ingesteld en hebben [appellanten] daarbij producties overgelegd. Op de eerst dienende dag hebben [appellanten] dienovereenkomstig geconcludeerd.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- conclusie van antwoord in het incident van de zijde van [geïntimeerde] ;
- akte uitlating in het incident van [appellant] .
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.
Het hof merkt op dat [appellanten] hierna nog een akte vermeerdering van eis in de hoofzaak hebben genomen en daarbij producties hebben overgelegd. Het hof zal op die akte thans geen acht slaan.
[appellanten] hebben incidenteel gevorderd dat het hof op de voet van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) [geïntimeerde] zal verbieden de ten processe bedoelde boot, [boot] , bouwjaar 2004 (hierna: de boot), aan een derde te verkopen, zolang door het hof geen onherroepelijke beslissing is genomen ten aanzien van de eigendom van de boot, op straffe van een dwangsom van € 185.000,- voor overtreding van dit verbod door [geïntimeerde] , met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het incident, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof [appellanten] niet-ontvankelijk zal verklaren in hun incidentele vordering, althans die vordering zal afwijzen, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het incident.

2.Beoordeling

in het incident:
2.1.
Het gaat hier, samengevat en voor zover voor het incident van belang, om het volgende. [appellant] was eigenaar van de boot. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] de boot aan [geïntimeerde] heeft verkocht en dat [geïntimeerde] in mei 2013 eigenaar is geworden van de boot doordat deze constituto possessorio aan hem is geleverd. Van een met het fiduciaverbod van artikel 3:84 van het Burgerlijk Wetboek (BW) strijdige titel is volgens de rechtbank, anders dan [appellant] heeft betoogd, geen sprake. De stelling van [appellant] dat zij in december 2013 eigenaar van de boot is geworden, is door de rechtbank verworpen, op grond van de overweging dat aan [appellant] geen derdenbescherming toekomt omdat het bezit van de boot niet aan haar is verschaft. De rechtbank heeft vervolgens [geïntimeerde] veroordeeld om binnen drie dagen na betekening van het vonnis [appellant] in het bezit te stellen van de in de linker kantlijn van productie 7 bij de inleidende dagvaarding beschreven roerende zaken, voor zover die nog op de boot aanwezig zijn, en het door [appellanten] meer of anders gevorderde afgewezen. Daarnaast heeft de rechtbank [appellanten] veroordeeld in de proceskosten en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.2.
Ter onderbouwing van haar incidentele vordering heeft [appellant] - samengevat - het volgende aangevoerd. Bij vonnis in kort geding dat op 28 november 2014 tussen partijen is gewezen, heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland [geïntimeerde] verboden de boot aan een derde te verkopen – volgens [appellant] -
“zolang door de bodemrechter geen beslissing is genomen ten aanzien van de eigendom van genoemde boot”. Hoewel [appellant] zich primair op het standpunt stelt dat deze ordemaatregel ook geldig blijft gedurende de periode waarin het bestreden vonnis nog niet onherroepelijk is geworden, heeft zij - omdat volgens haar onduidelijk is wat de voorzieningenrechter met de term ‘bodemrechter’ bedoelt - zekerheidshalve onderhavige incidentele vordering ingesteld. [appellant] stelt recht en belang te hebben bij de verzochte voorlopige voorziening. [geïntimeerde] heeft immers in het als productie 10 bij de appeldagvaarding overgelegde e-mailbericht van 28 november 2014 te kennen gegeven, zakelijk, de boot te willen verkopen. Wanneer de boot wordt verkocht aan een derde terwijl naderhand blijkt dat [appellant] eigenaar is geworden van de boot, kan [appellant] slechts schadevergoeding van [geïntimeerde] vorderen. Bovendien is de boot een uniek en onvervangbaar object. Verder zit, en zat ook al in eerste aanleg, in het dossier een verklaring van [geïntimeerde] waarmee volgens [appellant] kan worden aangetoond dat de eigendomsoverdracht tussen [appellant] en [geïntimeerde] een fiduciair karakter heeft.
2.3.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd op gronden waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.
2.4.
Het hof volgt [appellant] niet in haar betoog dat het door de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding van 28 november 2014 gegeven verkoopverbod thans nog geldt. Dat verbod is immers komen te vervallen op het moment dat het bestreden bodemvonnis werd gewezen, waarin een beslissing is genomen ten aanzien van de eigendom van de boot. Het verweer van [geïntimeerde] dat [appellanten] geen beroep kunnen doen op genoemd vonnis in kort geding omdat zij de bodemprocedure over de eigendom niet tijdig aanhangig zouden hebben gemaakt, behoeft, gelet op het voorgaande, geen bespreking.
2.5.
[geïntimeerde] heeft verder als verweer aangevoerd dat de bodemrechter uitdrukkelijk heeft beslist dat het bestreden vonnis uitvoerbaar bij voorraad is en dat het hem na die uitspraak dus (weer) vrijstond om de eigendom van de boot over te dragen. [geïntimeerde] stelt dat hij inmiddels - voordat de onderhavige incidentele vordering werd ingesteld - de eigendom van de boot ook daadwerkelijk heeft overgedragen aan een derde, zodat [appellant] geen belang meer heeft bij het gevraagde verbod. Naar het oordeel van het hof staat, anders dan [geïntimeerde] lijkt te betogen, het feit dat het bestreden vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard in dit geval niet aan toewijzing van de incidentele vordering in de weg. Met [appellant] is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] de gestelde overdracht - waartoe hij na het bestreden vonnis inderdaad gerechtigd was - niet aannemelijk heeft gemaakt, nu hij niet alleen geen enkel detail van die overdracht heeft prijsgegeven maar ook heeft nagelaten de gestelde overdracht met stukken te staven. Het hof gaat er dan ook vooralsnog van uit dat [geïntimeerde] nog de beschikking heeft over de boot en deze niet heeft verkocht en verwerpt het verweer van [geïntimeerde] .
2.6.
[geïntimeerde] heeft de door [appellant] aangevoerde, hiervoor onder 2.2 weergegeven, belangen bij de gevraagde voorziening niet (voldoende concreet) betwist. Ook heeft [geïntimeerde] daartegenover geen belangen bij afwijzing van die voorziening gesteld. Het hof ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding om [geïntimeerde] te verbieden de boot aan een derde te verkopen totdat het hof in appel eindarrest heeft gewezen. Een verder gaande toewijzing, zoals door [appellant] gewenst, is niet op de wet gegrond en zal worden afgewezen. Nu uit de stukken blijkt dat [geïntimeerde] de boot gedurende de appelprocedure aan een derde wil/zal verkopen, acht het hof termen aanwezig om een dwangsom op te leggen, zij het dat het hof die dwangsom op een lager bedrag zal bepalen dan door [appellant] is gevorderd.
2.7.
Al het voorgaande betekent dat de incidentele vordering van [appellant] op na te melden wijze zal worden toegewezen.
2.8.
Een oordeel over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
in de hoofdzaak:
2.9.
In de hoofdzaak zal de zaak worden verwezen naar de rol voor memorie van antwoord door [geïntimeerde] .

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
verbiedt [geïntimeerde] de boot aan een derde te verkopen totdat het hof in appel eindarrest heeft gewezen, zulks op straffe van een door [geïntimeerde] aan [appellant] te verbeuren dwangsom van € 50.000,-;
wijst het door [appellant] meer of anders gevorderde af;
houdt de beslissing met betrekking tot de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
verklaart dit arrest ten aanzien van deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 4 oktober 2016 voor memorie van antwoord door [geïntimeerde] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, J.E. Molenaar en E.M. Polak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2016.