Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
f25.000,- ter beschikking te stellen voor een door u te sluiten pensioenverzekering, waarvan de verzekeringsmaatschappij de rekening naar Olivetti (…) zal sturen.’
f25.000,- per jaar en later tot een hoger jaarlijks bedrag.
f636.930,- per 1 oktober 1988 tot
f2.221.913,- per 1 januari 1999 en dat de voor de verzekering verschuldigde premies in de loop van de tijd eveneens zijn verhoogd. Nadat [appellant] de onder 3.3 aangehaalde pensioentoezegging was gedaan, heeft Wang het grootste deel van de uit hoofde van de genoemde verzekering verschuldigde premies aan Winterthur betaald, laatstelijk tot een bedrag van (het hof begrijpt:)
f120.060,- per jaar.
f180.090,- was begrepen ten behoeve van diens pensioenvoorziening. Een gedeelte van dit bedrag is aangewend voor de betaling van de op grond van de onder 3.2 genoemde overeenkomst verschuldigde premies voor het deel van het jaar 2000 dat [appellant] niet meer in dienst van Wang was. [appellant] kon op het bedrag van
f180.090,- aanspraak maken op grond van een beding in de arbeidsovereenkomst tussen hem en Wang, dat hem ingeval van beëindiging van het dienstverband door Wang recht gaf op een vergoeding waarvan deel uitmaakte een bedrag gelijk aan de door Wang te betalen ‘pension contributions’ zoals bepaald in de onder 3.3 aangehaalde pensioentoezegging voor de duur van 18 maanden.
f372.600,- bruto per jaar inclusief vakantiegeld en exclusief een prestatieafhankelijke bonus. Van dat loon, vermeerderd met een gemiddelde bonus van
f101.887,50 per jaar, is uitgegaan bij de berekening van de [appellant] toegekende ‘severance compensation’.
grief 1betoogt [appellant] dat het de rechtbank niet vrijstond terug te komen van hetgeen zij bij het eerste tussenvonnis had overwogen omtrent het hem toekomende pensioen, aangezien de desbetreffende overweging op dat punt een uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven eindbeslissing inhoudt. [appellant] miskent dat zich gevallen kunnen voordoen waarin de rechter, bij wijze van uitzondering op de regel, niet aan zo’n eindbeslissing gebonden is, bijvoorbeeld als hem in het vervolg van het geding is gebleken dat die beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Onder deze laatste noemer valt ook een bij heroverweging onhoudbare feitelijke lezing van de gedingstukken. Bij het tweede tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen, naar de kern genomen, dat het oordeel dat het door [appellant] gestelde recht op een tijdsevenredig pensioen gebaseerd op zijn laatstverdiende loon niet voldoende was betwist, gelet op de inhoud van de gedingstukken van Getronics mogelijk niet juist was.
grieven 2 tot en met 11, in onderlinge samenhang, herhaalt [appellant] zijn standpunt dat hij op grond van de onder 3.3 aangehaalde toezegging vanaf 1 oktober 2010 jegens Getronics recht heeft op een levenslang ouderdomspensioen gebaseerd op zijn laatstverdiende loon bij Wang naar evenredigheid van de tijd die hij in dienst van rechtsvoorgangers van Getronics is geweest. Naar [appellant] bij de pleidooien in hoger beroep heeft verduidelijkt, strekken zijn vorderingen in dit geding tot nakoming van die pensioentoezegging, althans tot schadevergoeding tot het beloop van de ingestelde vorderingen wegens de niet-nakoming van die toezegging. Met de grieven stelt hij de grondslagen van de vorderingen en daarbij in het bijzonder zijn hiervoor genoemde standpunt, opnieuw aan de orde. De grieven lenen zich voor een gemeenschappelijke bespreking.
f636.930,- per 1 oktober 1988 tot
f2.221.913,- per 1 januari 1999 en dat de verschuldigde premies mettertijd eveneens zijn verhoogd. Behoudens de ermee gemoeide bedragen en de herkomst van de te betalen premies bleef de voor [appellant] getroffen pensioenvoorziening dus ongewijzigd bij diens indiensttreding bij Wang. Dit brengt mee dat voor [appellant] niet een voorziening gold of is gaan gelden gelijk aan de collectieve pensioenregeling van Olivetti en dat hij redelijkerwijs ook niet anders mocht verwachten, in aanmerking genomen dat hij ervoor had gekozen niet aan die regeling deel te nemen. Het voorgaande brengt voorts mee dat de pensioentoezegging van Wang niet ‘een breuk met het verleden’ betekende, welke mogelijkheid [appellant] bij de pleidooien in hoger beroep heeft genoemd, maar juist voortbouwde op [appellant] ’ eerdere keuze voor een individuele pensioenverzekering.