ECLI:NL:GHAMS:2016:3417

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2016
Publicatiedatum
25 augustus 2016
Zaaknummer
200.134.062/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Discriminatie tijdens sollicitatieprocedure Universiteit van Amsterdam

In deze zaak, die een vervolg is op een tussenarrest van 7 oktober 2014, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen de Stichting Proefprocessenfonds Clara Wichman en de Universiteit van Amsterdam (UvA) over vermeende discriminatie tijdens een sollicitatieprocedure. De appellanten, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.A.A. Lelijveld, stelden dat de UvA in strijd met de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (WGBMV) had gehandeld door de sollicitatie van [appellante] af te wijzen. Het hof heeft vastgesteld dat de UvA voldoende bewijs heeft geleverd dat de afwijzing van [appellante] niet op geslacht was gebaseerd, maar op inhoudelijke gronden. De selectiecommissie had de kandidaten onafhankelijk beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de kwaliteiten van [appellante] niet voldoende waren in vergelijking met de andere kandidaten. Het hof concludeert dat de UvA niet in strijd met de WGBMV heeft gehandeld en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. De grieven van de appellanten falen, en de kostenveroordeling in het incidenteel appel wordt achterwege gelaten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.134.062/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/517266/ HA ZA 12-612
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 augustus 2016
inzake
1)
[appellante],
wonend te [woonplaats], [land],
2)
STICHTING PROEFPROCESSENFONDS CLARA WICHMAN,
gevestigd te Amsterdam,
appellanten,
tevens incidenteel geïntimeerden,
advocaat: mr. P.A.A. Lelijveld te Amsterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. B.A. Voermans te Amsterdam.

1.Verder verloop van het geding

Partijen worden hierna wederom [appellante], de stichting (en tezamen [appellanten]) en de UvA genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 7 oktober 2014 een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt verwezen naar dat arrest.
Ingevolge het tussenarrest heeft de UvA op 8 januari 2015 (het proces-verbaal vermeldt ten onrechte 2014) twee getuigen en op 20 april 2015 één getuige doen horen, waarna [appellanten] op 8 december 2015 één getuige hebben doen horen. De daarvan opgemaakte processen-verbaal zijn bij de gedingstukken gevoegd.
De UvA heeft een memorie na enquête genomen, tevens akte overlegging aanvullende producties, en daarbij nog bewijsstukken in het geding gebracht, waaronder een e‑mailbericht van [de heer M.] van 15 april 2015.
[appellanten] hebben daarna eveneens een memorie na enquête genomen.
Vervolgens hebben partijen wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1
Bij het tussenarrest is de UvA volgens het bepaalde in artikel 6a van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (hierna: WGBMV) toegelaten tot het bewijs dat zij niet in strijd met die wet heeft gehandeld (in het kader van de onderhavige sollicitatieprocedure).
2.2
Ter voldoening aan deze bewijsopdracht heeft de UvA getuigen doen horen. Deze hebben voor zover van belang, en met verbetering van spelfouten in de desbetreffende processen-verbaal, het volgende verklaard.
2.3
De getuige [getuige 1]:
In de periode 1992 tot en met 1999 had ik een 50 procent aanstelling bij de UvA als leerstoelhoudster HME. Uit die periode ken ik [appellante] en haar werk.
Het klopt dat de nadruk van de onderzoeksgroep van HME lag op de historische en methodologische studie van de hedendaagse economiebeoefening en wel na de periode van 1940. Ik ken het cv dat [appellante] voor de sollicitatieprocedure heeft opgesteld uit het mij verstrekt procesdossier. Op de vraag of het onderzoek van [appellante] relevant is voor de leerstoel HME heb ik twee opmerkingen. Ten eerste heeft het historische werk van [appellante] geen betrekking op de tijdsperiode waarop HME de nadruk legt, want het gaat over [de heer S.] en dus over de periode 1750 rond 1800. Het tweede onderwerp van [appellante] betreft Feministische Economie en is niet zozeer een geschiedenisonderwerp maar een ander subspecialisme.
[de heer DM. ] had met mij onderwijs gegeven voor 2005. Een PhD- student in London is niet gelijk aan een AIO in Nederland. Een PhD- student geeft alleen les als onderdeel van een leergang van een professor, dat heeft [de heer DM. ] ook bij mij gedaan. De evaluaties van studenten over zijn lessen waren heel goed en ik was zeer bijzonder tevreden over de manier waarop hij les gaf. Voor zover ik heb begrepen was de bedoeling van de vacature in Amsterdam onder meer om [de heer M.] te vervangen in zijn onderwijstaak. [de heer M.] gaf les in geschiedenis. [de heer DM. ] had ervaring in lesgeven op dat gebied.
Ik geniet veel aanzien in mijn werk en dien vaak anderen te beoordelen op hun kwaliteiten, of dat een feit is of een mening laat ik aan u over. Mijn oordeel over de kwaliteit was dat [de heer DM. ] kwalitatief beter was dan [appellante]. Ik zou verrast zijn geweest als [appellante] de baan had gekregen. Ik ken ook anderen met meer kwaliteiten maar ik weet niet of die gesolliciteerd hadden. Ik voeg nog toe dat [de heer DM. ] ook betere kwalificaties had. Met kwalificaties bedoel ik de eisen voor de vacature. [de heer DM. ] had onderwijs gegeven in geschiedenis en had ook gepubliceerd op het terrein van geschiedenis. Ik zeg dit ook al heb ik zijn cv niet paraat. [de heer DM. ] had twee beurzen gekregen, één in Engeland en één in de [land]. Een beurs krijgen in eigen land is al goed, maar een beurs krijgen in het buitenland is een indicatie voor kwaliteit.
2.4
De getuige [getuige 2]:
In 2008 was ik leerstoelhouder van de onderzoeksgroep HME bij de faculteit economie en bedrijfskunde van de UvA. Ik had een 50 procent aanstelling als leerstoelhouder en had destijds ook een 80 procent aanstelling bij Marquette University in Milwaukee Wisconsin. Vanwege mijn functie als leerstoelhouder was ik ook voorzitter van de selectiecommissie bij de sollicitatieprocedure. Als voorzitter leidde ik ook de vergaderingen, maar wij hadden gelijke stemmen.
Wij hebben de top vier van de sollicitanten onafhankelijk van elkaar geselecteerd. Wij hebben daarbij de criteria van de advertentie gebruikt. We begrepen dat onderwijs en onderzoek de belangrijkste criteria waren. We hebben met de commissieleden samen de advertentie opgesteld volgens een format voor vacatures. We hadden geen discussie nodig over de criteria voor de beoordeling van de kandidaten. We begrepen die criteria namelijk.
Van [de heer DM. ] hadden wij een cv, maar er moet ook een sollicitatiebrief zijn geweest. Ik kan mij niet herinneren dat wij nog andere stukken hadden. We hadden wel aanbevelingsbrieven, neem ik aan, maar ik herinner mij niet van wie deze waren. Er waren twee aanbevelingsbrieven vereist. Ik had [de heer DM. ] een keer ontmoet en hem ook gesproken. Misschien heb ik hem een keer gezien op een conferentie, terwijl hij een onderzoek presenteerde, maar ik had niet meer contact met hem dan met zovele anderen. Dat ik [de heer DM. ] sprak was meer dan een jaar geleden voor de openstelling van de vacature. Ik zat met hem in de trein en het gesprek met hem was niet relevant voor mijn beoordeling van hem voor in de sollicitatieprocedure. Het was eerder een sociaal gesprek, maar bij ons is het altijd van belang voor het werk. Ik kende het onderwerp van zijn promotie en was geïnteresseerd in dat onderwerp, omdat het ging over de recente periode van de economie. Ik heb het proefschrift niet gelezen.
Wij hadden afgesproken dat wij vier kandidaten een één zouden geven. We waren verrast dat we vervolgens dezelfde vier mensen een één hadden gegeven. Vervolgens waren we niet zo verrast, omdat het zulke goede kandidaten waren. We hebben in de rest van het gesprek alleen over de volgorde van de vier kandidaten met een één gesproken en niet over waarom deze kandidaten een één kregen. Ik heb de verklaringen van [de heer M.] en [getuige 3] (in vertaling) gelezen. Als u mij zegt dat de heren elkaar tegenspreken dan zeg ik dat ik geen tegenstelling in hun verklaring zie, maar wel verschil in nadruk. [getuige 3] legde meer nadruk op het lesgeven en [de heer M.] legde meer nadruk op het onderzoek. Wij hebben als selectiecommissie in mijn herinnering één gesprek gehad waarin wij erachter kwamen dat we een gelijke top vier hadden. We hebben wel veel gesprekken gehad over de kwalificatie van deze nummers één. Er was geen discussie over de selectiecriteria. We accepteerden de criteria uit de advertentie en we begrepen deze.
We hebben veel gesprekken gehad over wie de nummer één werd, maar niet over de nummer één toen hij het was geworden. We waren het niet eens over wie van die vier nummer één moest worden. De vier kandidaten waren allen goed gekwalificeerd, omdat zij meer publicaties hadden dan de andere kandidaten, omdat zij de goede soort publicaties hadden vergeleken met de anderen, omdat zij aantoonbaar goede onderwijskwaliteiten hadden en naar ik geloof ook hele sterke aanbevelingsbrieven hadden. Ik kan mij niet herinneren dat één van mij collega’s een aanbevelingsbrief voor de kandidaten had geschreven.
Ik ben tot de ranking van [appellante] gekomen na het bekijken van haar cv. Ik vond haar publicaties niet goed, de publicaties waren grotendeels niet op ons onderzoeksveld, ik was bekend met issues over haar lesgeven en er waren geen aanbevelingsbrieven. Het werk van [appellante] spitste zich toe op andere dingen dan van de onderzoeksgroep toen ik de leerstoel bezette. Haar werk ging wel over geschiedenis, maar niet over de focus van de onderzoeksgroep. Toen ik in 2002 startte met de leerstoel heb ik uitgesproken dat de onderzoeksgroep zich zou richten op de periode na de Tweede Wereldoorlog. Het werk van [appellante] richtte zich op een belangrijke persoon uit de 18e eeuw. Wat het onderwijs betreft zeg ik dat [appellante] met mij problemen besprak over het lesgeven in methodologie en dat ik dit dus uit eigen wetenschap heb. Om bovenaan te komen in de ranking was het nodig dat je eigen onderzoek betrekking had op het onderwerp van de onderzoeksgroep.
Ik heb sommige van de publicaties van [appellante] gelezen. Eén daarvan was een hoofdstuk van een boek waarvan ik redacteur was. Ik heb veel correcties aangebracht in het taalgebruik om het acceptabel te maken voor publicatie.
2.5
De getuige [getuige 3]:
[de heer M.] heeft mij gevraagd om lid te worden van de selectiecommissie. Wij hebben de sollicitaties samen doorgenomen. De leden van de selectiecommissie zaten niet allemaal fysiek in Amsterdam. Veel ging ook per e-mail. Ook bij de selectie waarbij de sollicitanten gescoord zijn was niet iedereen aanwezig. Ik en [de heer M.] hebben ieder apart gescoord en [getuige 2] vanuit Amerika. Bij de selectie heeft niet iemand anders nog een rol van betekenis gespeeld, voor zover ik mij herinner.
[appellante] heeft diverse functies gehad bij de UvA. Zij viel af en viel ook buiten de score. Ik was zelfs verbaasd dat zij gesolliciteerd had. Dat zit zo. Een periode ervoor heeft zij samen met mij en anderen gecombineerde hoor- werkcolleges gegeven in “case study research methodology”. Er waren veel groepen die daarin les hadden. Wij hadden vier groepen. Halverwege de cursusduur, die betrof acht colleges in totaal, kwam zij naar mij toe en zei: “ik kan het niet meer en ik wil het niet meer, ik stop ermee”. Ik vond dit heel vervelend. Ik moest de groepen overnemen. Zij had het zo slecht gedaan dat er ook studenten waren weggelopen. Zodoende kon ik wel groepen samenvoegen. Ik vroeg de studenten: “wat hebben jullie tijdens de colleges gedaan?” Zij zeiden: “niet veel, we hebben wel veel gekletst”. Ik zei tegen mezelf: “dat wil ik nooit meer”. Ik was dus verbaasd dat zij gesolliciteerd had. Het ging tenslotte om een onderwijsbaan. Ik moest op de aan te nemen docent kunnen vertrouwen. Op basis van mijn ervaring is zij dus al afgevallen.
In mijn herinnering is het zo dat we alleen op basis van de scores over de kandidaten zijn gaan praten, en dus niet over de afvallers hebben gesproken. Als u mij vraagt in hoeverre het scoringsproces congrueert met de vacature-eisen zeg ik: “wij vroegen referenties. Ik weet dat bij de sollicitatie van [appellante] er geen referentiebrieven bijzaten”. Hoe is haar onderzoek gerelateerd aan de onderzoeksgroep geschiedenis en methodologie? Haar vakgebied is de feministische economie. Niet geschiedenis of methodologie. Zij heeft onderzoek naar [de heer S.] gedaan. In zoverre zijn er natuurlijk relaties tussen haar onderzoeksgebied en het gebied waarvoor wij een docent zochten. Ik vond dat die relaties onvoldoende waren in haar geval.
[de heer DM. ] had aan de London School of Economics onderwijs gegeven. Ik heb met [getuige 1] contact gezocht over zijn onderwijskwaliteiten. Zij vond deze heel goed. Zijn onderzoek past beter bij de onderzoekgroep en zijn onderzoek was van een betere kwaliteit. De History of Economics Society heeft zijn dissertatie zelfs een prijs gegeven.
Het was een tijdelijke vacature en dat hield verband met de vidi-beurs. Die beurs was voor de duur van vier jaar en ook voor die periode zou een aanstelling plaatsvinden om de onderwijstaken van [de heer M.] over te nemen. U stelt mij de volgende vraag. Is het juist dat de onderzoeksgroep HME de nadruk legde op de geschiedenis en methodologie van de hedendaagse economie? Ja, en dan betreft dat de 20e eeuw. Ik wil graag nog aanvullen dat waar het om ging was dat het een tijdelijke onderwijsaanstelling betrof en vanuit mijn perspectief betrof dat de overname van het onderwijs van [de heer M.] en was mijn belang om iemand te vinden die dat goed kon. Dat heeft dus meegespeeld bij hoe ik de sollicitaties heb bekeken. Omdat het ging om een tijdelijke UD-functie, betekent dat wel dat de aan te stellen docent voor een deel onderzoek kon verrichten. Toen wij dus blij verrast waren met de sollicitaties kwam daar de luxe bij dat we ook wat betreft het onderzoek dat gedaan zou kunnen worden wij een keuze hadden en konden bekijken wie daar het beste bij paste. Dan krijg je dus de situatie dat ook andere criteria dan uitsluitend onderwijs een rol gaan spelen. In zoverre merk ik op dat [appellante] al afviel in verband met haar kwaliteiten op onderwijsgebied. [getuige 1] was referent van [de heer DM. ]. Dat was ook de aanleiding dat ik met haar contact heb gezocht over zijn onderwijskwaliteiten. Dat heb ik gedaan nadat wij de kandidaten hadden gescoord en de shortlist hadden vastgesteld.
2.6
In contra-enquête hebben [appellanten] één getuige, te weten [appellante] zelf doen horen. Zij heeft als volgt verklaard.
U vraagt mij of ik ben uitgenodigd om te solliciteren. Niet in die zin. Aan het eind van mijn contract ben ik naar Sardinië gegaan om onderzoek te doen. Ik ben toen naar [getuige 2] gegaan om afscheid te nemen. Hij zei: ik wil graag dat je terug komt. Ik zal kijken of ik een UD-plaats voor je kan regelen en ga met [mevrouw MV.] spreken. Dat heeft hij gedaan en hij vertelde mij dat zij het een goed idee vond, mits er plek was. Ik heb toen bedacht dat [de heer M.] de Vidi-beurs binnen had en dat het mooi zou zijn om hem te vervangen. [de heer M.] heeft mij gezegd dat ik uitstekend gekwalificeerd was, maar dat men internationaal wilde werven en ik begreep dat. Ik ben toen naar Sardinië gegaan, waar ik voor een half jaar zou werken. Ik heb toen toch een brief gestuurd aan [mevrouw MV.] waarin ik heb bevestigd dat ik wist van de vacature en interesse had. Ik heb daarna de vacature ontvangen. Ik denk dat ik rond 25 april 2008 een e-mail heb ontvangen met een afwijzing, het bericht dat ik het niet was geworden.
Mijn onderzoek richt zich op de wijze waarop vrouwen en gender een rol hebben gespeeld in de economische wetenschap. Daardoor kan het heden beter begrepen worden. De economische wetenschap is tot stand gebracht door mannen en het perspectief van vrouwen maakt daar geen onderdeel van uit. Wat er nu tegen mij gezegd wordt is ook een herhaling van zetten in dat verband.
Mijn onderzoek is geen sub-specialisme, maar een onderzoek naar de geschiedenis en filosofie van de economische wetenschap vanuit feministisch perspectief. Samenvattend: “doing economics taking women and gender into acount.” Mijn onderzoek naar de geschiedenis van de economie stond altijd in dienst van de economie van vandaag. Ook in de boeken die ik al dan niet samen met een of meer anderen heb geschreven, zoals “Towards a feminist philosophy of economics”. Dat paste ook bij wat de vakgroep als prioriteit heeft gegeven. De beoefening van de hedendaagse economie heeft ook altijd in het centrum van mijn belangstelling gestaan. Ook mijn onderzoek naar [de heer S.] stond in het teken van meer begrip van de hedendaagse beoefening van de economie. De feministische invalshoek was een eigen invalshoek en een verrijking voor de groep. Mijn onderzoek was dan ook een verrijking van wat in de vakgroep gebeurde. Dat bedoel ik ook met “addition” in de brief die ik heb geschreven. De rechter uit de eerste aanleg heeft dat ten onrechte opgevat als “toevoeging”.
U toont mij een brief van 29 april 2008. Als ik deze bestudeer dan vermoed ik dat ik die toch heb geschreven naar aanleiding van de advertentie, gelet op het feit dat ik inga op de eisen. Wat betreft mijn onderwijservaring: in de jaren voordat ik mijn PhD heb afgerond heb ik zes jaar filosofie van de economie gegeven. Verder heb ik een semester geschiedenis van het economisch denken vanuit feministisch perspectief gegeven. En ik heb nog twee cursussen gegeven in de Verenigde Staten, al met al een flink aantal jaren ervaring met meerdere groepen studenten. U vraagt mij naar een reactie op de verklaring van [getuige 3] waarin te lezen is dat studenten kritiek zouden hebben op mijn onderwijscapaciteiten. De standaard voor een UD-docent is zes groepen per week les geven. Ik kreeg er echter 8,5. Dat was een zware belasting. Ook waren de groepen wat studieonderwerpen betreft verschillend samengesteld. Ik heb mijn tanden erin gezet maar moest op een rijdende wagen springen. De ondersteuning was onvoldoende. Ik ben niet halverwege de cursus opgestapt. Er moest op een gegeven moment door studenten een essay geschreven worden maar dat werd veel te kort voordat het beschikbaar moest komen beschikbaar gesteld. Ik kon ook niet terecht bij [de heer M.], de coördinator, hij was zonder enig bericht naar Londen vertrokken. Ik voelde mij uitgeput en kon het de laatste week niet meer redden. Ik heb mij toen ziekgemeld. Maar na een week was ik er gewoon weer en heb toen ook tentamens nagekeken. [getuige 3] heeft dit anders ervaren. Wat betreft het kletsen, dat is mijn manier van les geven. Het is de socratische methode. Studenten moeten leren, door te praten, of zij grip op het materiaal hebben. Mijn resultaten zijn ook niet minder. Er is een evaluatie uitgevoerd en die was gunstig.
2.7
De hiervoor genoemde e-mail van 15 april 2015 van [de heer M.] houdt onder meer in, zakelijk weergegeven, dat de interpretatie van de rechtbank dat het onderzoek van [appellante] naar het oordeel van de selectiecommissie geen betrekking heeft op de onderzoeksbeschrijving van de leerstoel van de onderzoeksgroep HME, juist is als dit gaat over de geschiedenis van de hedendaagse economiebeoefening, maar niet juist is als daaraan de conclusie wordt verbonden dat het onderzoek van [appellante] niet binnen de geschiedenis van de economie zou vallen. Dat is wel zo volgens hem, want haar onderzoek betreft de 18e eeuw. [de heer M.] stelt dat [appellante] niet op de shortlist is geplaatst omdat haar onderzoek op het vlak van de feministische economie vakinhoudelijk niet in voldoende mate aansloot op het onderzoeksprofiel van de onderzoeksgroep HME op het vlak van “the history of economics”. Hij verklaart met zoveel woorden dat de selectiecommissie uitsluitend naar de kwaliteit van de kandidaten heeft gekeken en dat het onderzoek van [appellante] zeker relevant was maar minder ging over de geschiedenis van de hedendaagse economie-beoefening dan het onderzoek van de andere kandidaten. [de heer M.] corrigeert een eerder criterium, te weten onderzoekservaring, in zijn verslag van oktober 2013 en geeft aan dat dit onderwijservaring moet zijn.
2.8
Uit de getuigenverklaringen en de stukken van het dossier, waaronder de hierboven weergegeven e-mail van [de heer M.] komt voldoende naar voren dat de leden van de selectiecommissie alle sollicitanten onafhankelijk van elkaar gescoord hebben op met name de kwaliteiten onderzoek en onderwijs. Daarbij heeft elk der commissieleden dezelfde vier sollicitanten met een één gescoord, hetgeen inhield dat zij binnen de selectie vielen waaruit uiteindelijk een keuze is gemaakt. [appellante] behoorde niet tot deze vier. De commissie was van oordeel dat haar kwaliteiten onvoldoende waren, terwijl ook haar onderzoek minstgenomen niet in voldoende mate aansloot bij de onderzoeksbeschrijving van de leerstoel van de onderzoeksgroep HME, voor zover het ging om de geschiedenis van de hedendaagse economiebeoefening. Een en ander in vergelijking met de kwaliteiten en het kaliber van de vier geselecteerden, in het bijzonder [de heer DM. ]. Voldoende aannemelijk is dat de commissie uitsluitend naar de kwaliteit van de kandidaten heeft gekeken en dat op basis daarvan [appellante] reeds bij de eerste selectieronde is afgevallen. Illustratief in dit verband is de verklaring van de [getuige 2]:
De vier kandidaten waren allen goed gekwalificeerd, omdat zij meer publicaties hadden dan de andere kandidaten, omdat zij de goede soort publicaties hadden vergeleken met de anderen, omdat zij aantoonbaar goede onderwijskwaliteiten hadden en naar ik geloof ook hele sterke aanbevelingsbrieven hadden, alsmede:
Ik ben tot de ranking van [appellante] gekomen na het bekijken van haar cv. Ik vond haar publicaties niet goed, de publicaties waren grotendeels niet op ons onderzoeksveld, ik was bekend met issues over haar lesgeven en er waren geen aanbevelingsbrieven. Het werk van [appellante] spitste zich toe op andere dingen dan van de onderzoeksgroep toen ik de leerstoel bezette. Haar werk ging wel over geschiedenis, maar niet over de focus van de onderzoeksgroep.Ook de getuige [getuige 3] verklaart in dezelfde trant:
[appellante] heeft diverse functies gehad bij de UvA. Zij viel af en viel ook buiten de score. Ik was zelfs verbaasd dat zij gesolliciteerd had. (…)De getuige [getuige 1] duidt hier eveneens op in haar verklaring:
Mijn oordeel over de kwaliteit was dat [de heer DM. ] kwalitatief beter was dan [appellante]. Ik zou verrast zijn geweest als [appellante] de baan had gekregen. Ik voeg nog toe dat [de heer DM. ] ook betere kwalificaties had.Daarbij wordt in dit verband nogmaals verwezen naar bovengenoemde e-mail van [de heer M.], die soortgelijke uitlatingen doet. Met de rechtbank is het hof dan ook van oordeel dat de UvA voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat slechts vakinhoudelijke redenen aan de afwijzing van [appellante] ten grondslag hebben gelegen en welke dit waren, en dat daarmee het vermoeden dat ten aanzien van [appellante] onderscheid naar geslacht is gemaakt is weerlegd en afdoende is komen vast te staan dat de UvA niet in strijd met de WGBMV heeft gehandeld.
2.9
De verklaring van [appellante] in contra-enquête legt bij de bewijswaardering tegenover hetgeen hiervoor is vermeld onvoldoende gewicht in de schaal. [appellanten] leggen bij memorie na enquête nogmaals de nadruk op de omstandigheden die tot het vermoeden hebben geleid dat in strijd met de WGBMV is gehandeld en dat sprake is geweest van bewuste of onbewuste vooroordelen en gebrek aan kennis aangaande discriminatieprocessen. Het hof heeft hiervoor echter reeds geoordeeld dat de UvA het uit de door [appellante] aangevoerde feiten voortvloeiende vermoeden heeft weerlegd. Verder stellen [appellanten] dat [appellante] wel degelijk goede onderwijskwaliteiten had, hetgeen blijkt uit een e-mail van 19 mei 2008 van [getuige 2] en dat het onderzoek van [appellante] wel degelijk relevant was. Wat hiervan zij, in het voorgaande is overwogen dat de kwaliteiten van [appellante] voor de functie volgens de selectiecommissie op inhoudelijke gronden onvoldoende waren en dat zij in elk geval in vergelijking met de andere sollicitanten minder voor de functie kwalificeerde. De correctie van een verschrijving door [de heer M.] achten [appellanten] niet geloofwaardig, maar het hof volgt hen daarin niet. De e-mail van [de heer M.] is authentiek en geeft een uitgebreide toelichting op hoe zijn eerdere uitlatingen dienen te worden verstaan.
2.1
Dit betekent dat de UvA is geslaagd in haar bewijsopdracht ex artikel 6a WGBMV en, als gezegd, het vermoeden dat zij in strijd heeft gehandeld met die wet heeft weerlegd.
2.11
Daaruit volgt dat grief 2 op geen enkel onderdeel tot vernietiging van het vonnis kan leiden en daarmee faalt, terwijl grief 3 in principaal appel geen zelfstandige betekenis heeft en eveneens moet falen.
2.12
De slotsom is dat de grieven in principaal en incidenteel appel alle falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Een kostenveroordeling in principaal appel zal niet worden uitgesproken omdat deze niet is gevorderd. Een kostenveroordeling in incidenteel appel zal achterwege blijven aangezien dat appel strikt genomen overbodig was maar dat enkele gegeven een kostenveroordeling niet rechtvaardigt.

3.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
Dit arrest is gewezen door mrs. J.E. Molenaar, L.A.J. Dun en D. Kingma en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2016.