ECLI:NL:GHAMS:2016:3401

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2016
Publicatiedatum
24 augustus 2016
Zaaknummer
23-005026-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake niet voldoen aan ambtelijk bevel in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1988 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld voor het niet voldoen aan een ambtelijk bevel, gegeven door de burgemeester van Amsterdam. Dit bevel hield in dat de verdachte zich moest verwijderen uit het uitgaansgebied Centrum, waaronder het Leidseplein en Rembrandtplein, op 4 oktober 2015. De verdachte heeft opzettelijk niet voldaan aan dit bevel, wat hem ten laste werd gelegd op basis van de Gemeentewet en de Algemene Plaatselijke Verordening.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat er slechts aantekening was gedaan volgens artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft gepleegd. De verdachte werd vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde werd bevestigd, en de verdachte werd als strafbaar verklaard.

De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 200,00, maar gezien de financiële omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen, heeft het hof besloten om in plaats daarvan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier dagen op te leggen. De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals de persoon van de verdachte. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften, waaronder artikelen 63 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, in acht genomen.

Uitspraak

parketnummer: 23-005026-15
datum uitspraak: 23 augustus 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 december 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-199406-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Noord Holland Noord - HvB Zwaag te Zwaag.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 9 augustus 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 oktober 2015, op of rond 02.18, te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of art. 2.8 en/of 2.9B van de Algemene Plaatselijke verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam door [naam] van regio Amsterdam-Amstelland, die was belast met de uitoefening van enig toezicht, gegeven bevel of vordering, inhoudende -zakelijk weergegeven- om zich uit het gebied uitgaansgebied Centrum (Leidseplein en Rembrandtplein alsmede de verbindingswegen tussen de pleinen) te verwijderen en zich daar tot en met zondag 4 oktober 2015 24.00 uur niet meer te bevinden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 oktober 2015, rond 02.18, te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens art. 2.8 van de Algemene Plaatselijke verordening 2008, door of namens de burgemeester van Amsterdam door [naam] van regio Amsterdam-Amstelland, die was belast met de uitoefening van enig toezicht, gegeven bevel, inhoudende -zakelijk weergegeven- om zich uit het gebied uitgaansgebied Centrum (Leidseplein en Rembrandtplein alsmede de verbindingswegen tussen de pleinen) te verwijderen en zich daar tot en met zondag 4 oktober 2015 24.00 uur niet meer te bevinden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 200,00 subsidiair 4 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte een geldboete niet kan betalen vanwege zijn financiële omstandigheden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk niet voldoen aan een bevel dat hem was gegeven, inhoudende dat de verdachte zich moest verwijderen en zich verwijderd moest houden uit het overlastgebied ‘Centrum’. Door aldus te handelen heeft de verdachte een bevel van het openbaar gezag, gegeven ter handhaving van de openbare orde, genegeerd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 augustus 2016 is hij eerder ter zake van verschillende strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een geldboete van € 200,00 passend en geboden. Nu de verdediging reeds te kennen heeft gegeven dat de verdachte een geldboete niet kan betalen en een werkstraf evenmin in de rede ligt, zal het hof in plaats daarvan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier dagen opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 184 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. H.W.J. de Groot en mr. C.N. Dalebout, in tegenwoordigheid van mr. L.J.M. Klop, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 augustus 2016.
=========================================================================
[.]